Hij schilderde ooit een prachtig, vrolijk en kleurig portret van koningin Beatrix toen ze zestig werd. Maar nu had hij het dus over een andere vrouw, zijn eigen vrouw. Hij leerde haar kennen in de jaren tachtig, toen hij met zijn bandje optrad in Paradiso, in Amsterdam, tijdens een schoolfeest. De Soviet Snacks heette die band, als antwoord op de band die Peter Klashorst had opgericht en die Soviet Sex heette.
Dertig jaar nadien kon Jurriaan van Hall nog ieder detail van de eerste ontmoeting opdissen. Zij was de gastvrouw van de avond: een prachtige verschijning in een strak, glimmend broekpak.
Wat een vrouw, wat een stijl! dacht Jurriaan.
Een paar maanden later kwam ze zomaar naast hem zitten in de kantine. Ze bleek net als hij op de Gerrit Rietveld Academie te zitten.
We praatten even, vertelt Jurriaan, en toen vroeg hij of ze wel eens vaker had gehoord dat ze een mannelijk gezicht had.
Nog nooit, antwoordde zij toen.
Maar het kwam allemaal goed. Op een feestje werden ze tegen elkaar aan geduwd, en toen was er geen ontkomen meer aan.
Ik las het allemaal aandachtig, een beetje labiel weet ik nog, maar dat kwam omdat ik me niet helemaal lekker voelde.
Na dertig jaar is mijn liefde voor Juul, want zo heette ze, onveranderd groot, vertelde Jurriaan. Het is een continuüm crescendo. Ze is mijn held, mijn rots in de branding. Ik zou me geen raad weten als ze me ooit verliet. Ik wil met niemand anders oud worden dan met Juul.
Ik zat vervolgens een tijdje na te denken over deze Juul. Of eigenlijk lág ik over haar na te denken, want ik werd steeds meer niet lekker en lag inmiddels in bed. Om een of andere reden was ik in het bed van mijn zoon beland, natuurlijk zonder hem erin. Als je ziek bent voelt het altijd zo armoedig om in je eigen bed te blijven liggen. Bovendien heeft mijn zoon een televisie aan zijn voeteneind. En hij wist van niks, want hij werkt op zaterdag bij de kaasboer. Ik lag tevreden in zijn koele bed, ik knipte de tv aan. Zaterdagmiddag vijf uur. Er was een kunstprogramma gaande. Gebiologeerd staarde ik naar twee mensen, fotografen, die met eindeloos geduld kleine lapjes textiel over een waslijn aan het draperen waren en het resultaat vervolgens fotografeerden. Minutenlang alleen maar dat gewriemel met die lapjes, begeleid door een mompelend ‘iets meer naar rechts’, ‘nee, nog wat rafeltjes’. En dan trok de vrouwelijke helft van het duo met uiterste precisie nog twee draadjes los van het stukje textiel. Vervolgens werd er weer door de camera gekeken. Já, nee, ietsje links, já.
Was je al niet hallucinerende van de koorts en de hoofdpijn, dan werd je het hier wel van, maar dan in het prettige zo niet extatische. Wat is er fijner, hypnotiserender, dan te kijken naar mensen die precies weten wat ze aan het doen zijn, die hun doel helemaal voor ogen hebben?
Toen ik beter was, heb ik ze gegoogeld. Maurice Scheltens en Liesbeth Abbenes heetten ze, deze fotografen. Waarvoor ik spaar sinds ik hen in de weer zag: een foto van die eindeloze lapjesrij. Het ziet eruit als een Perzisch tapijt zoals je nog nooit hebt gezien. Óf een bloemenstilleven, aan het oppervlak zo bekend op het oubollige af, maar als je goed kijkt opgebouwd uit zorgvuldig bijeengeplakte beelden. Het is vooral die tomeloze inzet waarmee dit werk is gemaakt, de liefdevolle aandacht voor al die kleiner dan kleine details. Het kan niet anders dan als je dit boven je bank ophangt het daar hangt te zinderen.
Juul, de grote liefde van Jurriaan van Hall, bleek Juul van den Heuvel te heten, en zelf ook kunstenares te zijn. Ik liet in snelle vaart haar schilderijen en tekeningen aan me voorbijtrekken, om te blijven hangen bij een werk dat ze in 1990 maakte. Olieverf op linnen. Ja. Dat wilde ik hebben: Sweethart. Het is de liefde verbeeld in zo’n pastelkleurig, hartvormig snoepje. Tegelijkertijd oogt het als een Portugese handgebakken mozaïektegel. Het is simpel, robuust, en tegelijkertijd zo ontroerend in zijn zeggingskracht. Ik hou van jou. Dat staat er.
Dit is het werk van iemand die wordt liefgehebt en liefhebt in return.
Ik wil dat hart aan mijn muur, boven de bank.
Gimme some lovin’.
Mijn zoon riep dat vroeger vanaf de bank, als hij lag te lezen of te zappen, en ik voorbij liep. Ik moest hem omarmen, vasthouden, het was nooit genoeg.
Gimme some lovin’.
Nu werkt hij bij de kaasboer, op zaterdag. En komt hij thuis en vraagt zich af waarom ik uitgerekend in zijn bed heb gelegen.
Getverdemme, zegt hij.