
‘Een garnaal ging naar Zweden/ Want zijn tante was overleden/ Die was van een paard gegleden/ Niemand weet hoeveel er door garnalen wordt geleden’. De dame die dit voorleest, uit een ooit aan haar gerichte brief, giert het uit. ‘Wat een gek was dat toch. Hij was mijn broertje.’ Die gek, de poëet, heette Didi Snellens, ook wel bekend onder de naam Ramses Shaffy. Zij heet Sigrid Koetse. Ze zaten in dezelfde klas van de Amsterdamse toneelschool, waar Sigrid voor haar eindexamen in 1955 de Top Naeff-prijs won als ‘meest veelbelovend’ en Ramses geen diploma kreeg omdat hij van het theorie-examen werd uitgesloten vanwege veelvuldig verzuim bij lessen daarover.
Arme Ramses? Nee, want Guus Oster, baas van de Nederlandse Comedie, vond een diploma minder belangrijk dan wat de jongen in het praktijkexamen liet zien: ideale jeune premier. Maar ook een geweldig acteur in Vondel, wiens stukken, zeker de Gijsbrecht als nieuwjaarstraditie, destijds nog tot vast repertoire behoorden. Oster engageerde ook prijswinnende Sigrid, jeune première, waardoor ze na school nog drie jaar samenspeelden en tomeloze lol hadden bij hun eerste werkgever. Ramses glorieerde er tot 1963, toen hij wegens langdurig ongedisciplineerd gedrag (schmieren, dronken op de bühne) ontslagen werd. Sigrid was al in 1958 overgestapt naar de Haagsche Comedie, om veel later, na Ensemble in Eindhoven en Toneelgroep Theater in Arnhem, in de Stadsschouwburg terug te komen bij Publiekstheater en Toneelgroep Amsterdam. Waar ze tot haar pensioen in 2000 zou spelen.
Shaffy’s naam blijft klinken, ook bij wie hem destijds nooit zag spelen (dat zijn er nog maar weinig), zelfs bij wie tijdens zijn lange nadagen of zelfs na zijn dood is geboren. Niet door toneel maar door liedteksten, muziek en leefstijl. Of door de geweldige dramaserie Ramses (2014) die Michiel van Erp over hem maakte. Maar Sigrid Koetse? Die naam zal tot een waterscheiding leiden tussen wie zegt ‘wie is dat in godsnaam’ en wie zegt ‘leeft die nog?’ Nou, ze leeft nog en wie de laatste vraag oneerbiedig of zelfs bot vindt, omdat zij/hij haar zich wel degelijk herinnert als grande dame van het toneel, moet vooral kijken naar Tante Iki, een 2 Doc Kort van Wytse Koetse – jawel, haar neefje.
Niet omdat de documentaire uitzonderlijk is maar omdat neef en Omroep MAX er gerechtigheid mee bedrijven in dubbele zin. Door het in herinnering roepen en zo eren van voorbije grootheid (wat Prospero in Shakespeare’s The Tempest over ons aller leven zegt – ‘We are such stuff as dreams are made on; and our little life is rounded with a sleep’ – geldt immers in het kwadraat voor de toneelkunst, vluchtiger dan alle andere). Maar daarnaast ook door een raak beeld te schetsen van de streken die ouderdom ons speelt: eenzaamheid; verlies van gezondheid, lichaams- en geestkracht; verlies van dierbaren; en bij voormalig bekend- of zelfs beroemdheden extra verlies van aanzien en naamsbekendheid.
Uiteraard zijn er volksstammen die de pensionering als bevrijding ervaren en zich overgeven aan verdiend dolce far niente; of juist aan het driftig ondernemen van wat voorheen onmogelijk was. Maar er zijn er legio voor wie pensioen straf is omdat werk zingeving was (of de vraag naar zin verdrong); omdat routines wegvallen; en vooral omdat vanzelfsprekende sociale contacten opdrogen – omdat de kantine wegvalt. Vriendschappen houden vaak wel stand, maar het lager aangeslagen belang van korte maar frequente contacten – oppervlakkig misschien, maar soms toch niet helemaal – wordt onderschat. Als dat tragiek oplevert (en dat doet het gelukkig lang niet altijd) is die uiteraard niet minder belangrijk dan die van een actrice.
En de kans dat een gewezen tramconducteur op zijn 85ste een documentaire krijgt om te treuren over verloren contact met passagiers en vooral collega’s (van wie velen sindsdien al overleden) en nog een keertje meegenomen wordt naar de remise voor een ritje, is kleiner dan dat Sigrid Koetse meegenomen wordt naar het Leidseplein om nog één keer op de planken te staan. In de spotlights, die de conducteur nooit heeft gehad en die dus voor haar wel extra verlies betekenen. Ze staat voor een lege zaal en krijgt een namaakovatie, dat dan weer wel.

Tegelijk maakt die schrale setting het misschien wel extra pijnlijk. Kenmerkend voor de film is dat die veel meer van neef Wytse dan van tante Iki uitgaat. Thuis praat ze vrijuit en lijkt ze bezoek en aandacht wel leuk te vinden, al wappert ze veel van zijn vragen schouderophalend tot geïrriteerd weg. En voor iemand die er in haar toneeljaren altijd buitengewoon ‘verzorgd’ uitzag (ouderwetse uitdrukking, maar ze was dan ook in zekere zin een ‘ouderwetse’ actrice, zij het ook in haar laatste jaren prachtig ‘gebruikt’ door Gerardjan Rijnders) loopt ze nu opvallend informeel, regelmatig in peignoir, nauwelijks opgemaakt en zonder enig hoofddeksel (handelsmerk) door haar interieur. In dat grote huis in Amsterdam-Zuid, waar ooit ook haar man (acteur en regisseur Jan Retèl) en hun twee dochters woonden. Nu blijkt er alleen een rat ingetrokken, wat uiteraard tot enige ophef leidt.
Intermezzo: dat interieur. Natuurlijk zoek ik in het digitale Groene-archief naar wat Loek Zonneveld en voorgangers over Koetse schreven. Helaas is er voorlopig nog een digitaal gat tussen 1945 en 1994. Maar ik vind wel Loeks stukken over haar afscheid en dat van Ellen Vogel in 2000 – iconen. Bij die gelegenheid werd Sigrid geïnterviewd in Trouw en ging ze los over het feit dat de kleedkamer van Ank van der Moer (een roze boudoir) tot kaal, wit lokaal was geworden. Ank zou zich omdraaien in haar graf en zijzelf voelt zich, verbitterd, helemaal niet meer thuis daar. Welnu: hoe ziet haar eigen huis eruit? Als roze boudoir.
Die boosheid over een kleedruimte komt voort uit veel diepere verbittering over gedwongen pensioen. Ook nu nog: ‘Met 65 moet je weg.’ Ze blaast van walging. ‘Ik mis het als de pieten. Ik mis mijn collega’s, de acteurs.’ Die, en het werk zelf, maakten het leven na de dood van Retèl in 1984 waarschijnlijk nog dragelijk. Nu is ze altijd alleen. Ook nooit meer verliefd geworden, terwijl ze toch lang begeerd moet zijn gebleven. Overigens geen woord over de kinderen en eventuele kleinkinderen, maar wel vaker compenseren die onvoldoende het gemis van een zo vol leven.
Dat is de tragiek van uitvoerend kunstenaars in loondienst: scheppend kunstenaars stoppen pas als ze erbij neervallen. Ze moppert veel (over mensen die slordig en dus onverstaanbaar praten bijvoorbeeld – die niet ar-ti-cu-le-ren, zoals zij, wat goed was op de bühne, maar soms toch ook wel enigszins actreutelig). Als Wytse vraagt hoe ze met de eenzaamheid omgaat is ze, begrijpelijk, not amused: ‘Daar ga je niet mee om! Zulke stomme vragen altijd. Wat een onzin. Daar ga je niet mee om! Verschrikkelijk.‘ En zij is het zelf die, met realiteitszin en zelfspot, zegt: ‘Sigrid Koetse – leeft die nog? Ach, dat mens – heb ik nog Badeloch zien spelen – ziet er best nog aardig uit.’ Dat laatste gelukkig niet onwaar, zeker als ze zich van négligé ontdoet.
Koetse is helder van geest, reageert snel en fel, maar er sluipt ook iets merkwaardigs in haar gedrag. Ssst, ze kunnen alles horen. Wie? Die van hiernaast. Hoezo, denk je als kijker. Maar het lijkt heel concreet als ze zegt dat haar plaaggeesten profijt hebben van datzelfde articuleren. En inderdaad, een Sigrid Koetse was en is tot op het schellinkje te verstaan. Als ze dan direct gemonteerd na Wytse’s ‘stomme vraag’ zegt ‘wat ben je stil, klootzak’, is dat niet tegen hem gericht, maar tegen een stem. Stemmen hoort ze altijd, overal. Ze becommentariëren alles wat ze doet en laat. ‘Inbreuk op mijn leven.‘ Een hel, inderdaad. Dan pas neemt Wytse een tekst in beeld op een tafeltje naast haar bank: ‘Ze zitten in je hoofd; ze zijn niet echt.’ Ze weet het maar vergeet het, want in haar hoofd zijn ze al te echt. ‘Ben ik hartstikke knetter? Nee.‘ Wytse: ‘Misschien door eenzaamheid?’ Ik verwacht een nieuwe uitval, maar: ‘Nou, daar zeg je zoiets. Die kan ik gebruiken ook. En een logische.’ Sigrid is bepaald niet gaga, maar ‘ouderdom komt met gebreken’ en dit is er een. Een buitengewoon hinderlijke.

Toch, ze kleedt zich dus fraai aan en zet, eindelijk, een van haar baretten op. La Koetse is terug. Ze gaan naar het Leidseplein, waar Wytse heeft geregeld dat ze op de planken mogen en dat er licht is. Ze wil wel en niet. ‘Ik heb het recht niet daar te staan.’ Het ontroert haar toch als ze de zaal in kijkt. Maar die is leeg en ‘ademt’ niet, zoals ze eerder de magie van toneel omschreef.
‘Ik ga weer. Die onzin ophalen.‘
‘Wanneer stond je hier voor het eerst?’
‘Ik wil niet meer, Wytse.’
‘Waarom ontroert het je?’
Ja, Wytse is goed in vragen naar de bekende weg en naar het tegelijk onbeantwoordbare. ‘Omdat het leven is geweest – spelen voor mensen.’ Op verzoek buigt ze toch. Lachend zelfs. En dan: ‘We hebben het gehad.‘ Was het goed voor haar, of was ze nóg sadder and wiser? Ik weet het niet. Het was misschien meer voor neef dan voor haar.
Wat leuk is: er zitten, naast fraaie foto’s uit haar archief, behoorlijk kunstmatige, bedachte, nadrukkelijke, geacteerde shots in. Maar Wytse sluit zijn productie af door te laten zien hoe uitgerekend die beelden tot stand kwamen, waarbij we merken dat tante Iki ze helemaal niks vindt. Dat vind ik dan weer klasse van hem. Zelfrelativerend.
Nou ja, Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… Ik kan meepraten.
Wytse Koetse, Tante Iki, MAX 2 Doc Kort, dinsdag 22 februari, NPO 2, 23.10 uur.
De biografische gegevens over Koetse en Shaffy in dit stuk komen niet uit deze documentaire