Lange tijd was het vooral de cultuur die Duitsland tot een eenheid maakte. De taal die werd gesmeed door Luther, de literatuur die met Goethe grote hoogte won en een Bildungsbürgertum dat zich niet op zijn politieke mondigheid, maar op zijn culturele ontwikkeling liet voorstaan. De politieke eenheid kwam pas laat, onder Bismarck in 1871. Door die ontwikkeling onderscheidde Duitsland zich van andere Europese mogendheden, zoals Engeland en Frankrijk. Het was een Sonderweg die werd gekoesterd door schrijvers en burgers. Zij verheugden zich in het hoge aanzien van de Duitse cultuur en lieten autoriteit onaangevochten. Ook Thomas Mann keek in zijn Betrachtungen eines Unpolitischen (1918) met minachting neer op het compromis, de nuchtere blik, de aanpassing, het evenwicht, kortom: op de politiek als ‘kunst van het mogelijke’.

Veel Duitse historici zien het Derde Rijk als het onvermijdelijke eindpunt van deze hoogmoed. In de woorden van Sebastian Haffner: ‘De catastrofe van deze vorm van politiek denken stond evenzo vast als een dodelijk verkeersongeluk in het leven van een automobilist die autorijden niet als een kunst van aanpassen en zich schikken, maar als zelfverwezenlijking en zelfontplooiing beschouwt, die niet ongedeerd wil aankomen, maar zich koning van weg en ruimte wil voelen.’ Het land van de Dichter und Denker werd een land van Richter und Henker (rechters en beulen). Pas na 1945 werd Duitsland een deel van het Westen, en groeide het langzaam maar zeker uit tot een stabiele en betrouwbare democratie.

Die ontwikkeling staat centraal in boeken als de Deutsche Gesellschaftsgeschichte van Hans-Ulrich Wehler en Der lange Weg nach Westen (2000) van Heinrich August Winkler. Het zijn diepzinnige en soms wat taaie studies over het conflict tussen Geist en Macht. Neil MacGregor schrijft een andere geschiedenis van Duitsland: beeldend, tastbaar, en zonder vooroordelen over een onvermijdelijke weg die achteraf gemakkelijk te construeren is. Hij richt zich op objecten en gebouwen, mensen en plaatsen die bepalend zijn voor de Duitse nationale identiteit. Hij beschrijft Duitsland van de Gutenberg-bijbel uit de vijftiende eeuw tot de Rijksdag in het herenigde Berlijn van na de Wende. Dat beeld in fragmenten blijkt krachtig: juist omdat het recht doet aan een geschiedenis die ‘beschadigd’ is: ‘Duitse wetenschappers hebben wel pogingen gedaan de verschillende stukken van de puzzel aan elkaar te leggen, maar geen van hen is in staat gebleken om de grote intellectuele en culturele prestaties van het Duitsland van de achttiende en negentiende eeuw en de morele afgrond van de nazi’s dusdanig met elkaar te verbinden dat er een begrijpelijk patroon ontstaat. In diepste wezen is dit een geschiedenis die zo is beschadigd dat herstel niet mogelijk is, maar waar we wel voortdurend op terug moeten komen.’

Het is een scherp beeld, dat duidelijk maakt dat MacGregor met precisie naar de Duitse geschiedenis heeft gekeken. Duitsland: Portret van een natie is een rijk geïllustreerd boek, van een grote spanwijdte, knap en levendig verteld. Het is niet loodzwaar, maar licht, levendig en ook met humor geschreven.

Het land van de Dichter und Denker werd een land van Richter und Henker

Neil MacGregor is sinds 2002 directeur van het vermaarde British Museum in Londen. Hij schreef de wereldwijde bestseller A History of the World in 100 Objects, die ontstond na een radioprogamma op de bbc. In 2014 organiseerde hij de tentoonstelling Germany: Memories of a Nation. Die was bescheiden in grootte, maar werd een groot succes. Bondskanselier Angela Merkel bezocht de tentoonstelling. MacGregor sloeg barsten in het bevroren Engelse beeld van Duitsland. Het was een bijles voor de Britten, een poging hun beeld van Duitsland bij te stellen. Blitzkrieg en alter Fritz maakten plaats voor Goethe en Schiller. Veel Engelsen luisterden naar de radioserie op de bbc waarin de charmante en sympathieke MacGregor enthousiast over de Duitse geschiedenis vertelde. Tegenover Duitse kranten was hij soms direct over de Britse kennis. ‘Van de grote Europese staten is Duitsland het land dat we het minste kennen en begrijpen, niet in de laatste plaats omdat ons kennisniveau op het peil van zeventig jaar terug is blijven steken’, zei hij in een gesprek met de Frankfurter Allgemeine.

Voor Duitsland: Portret van een natie vormt de collectie van het British Museum de leidraad. En dat heeft, hoe rijk ze ook is, zijn beperkingen. Filosofie en muziek – die belangrijk zijn om Duitsland te begrijpen – blijven buiten beeld. Daar staan goed gedocumenteerde beschrijvingen van het Bauhaus en prachtige verhalen over het houtsnijwerk van de Nürnbergse kunstenaar Tilman Riemenschneider (1460-1531) tegenover. En aan de hand van een klein beeldje van Bismarck als smid vertelt de Engelsman levendig over de eerste Duitse eenheidsstaat: Bismarck the Blacksmith. Het was een beeldje dat bij Duitsers in de huiskamer stond, als een icoon voor de man die stond voor de Duitse eenheid.

Hoewel het te prijzen is dat MacGregor zich niet verliest in ideologische loopgraven gaat hij soms wat kort door de bocht. Zo noemt de Schot de historicus Michael Stürmer ‘een eminent politiek commentator’. Maar Stürmer is een historicus die nauw gelieerd is aan de cdu en in de befaamde Historikerstreit een uitgesproken, conservatieve positie innam. Zijn duiding van het verleden staat niet los van zijn politieke opvattingen over Duitslands heden en toekomst. En of Christa Wolf, die schrijfster uit de ddr die zelf ook korte tijd voor de Stasi werkte, altijd schreef ‘met een helderheid en integriteit die je niet vaak tegenkomt’ en er ‘geen reden (is) om aan haar oprechtheid te twijfelen’ – daarover zijn de meningen in Duitsland verdeeld. Voor de Duitse lezer of de lezer die vertrouwd is met het Duitse cultuurpolitieke debat is MacGregors beeld soms wat te rooskleurig.

Dat laat onverlet dat Duitsland een prachtig boek is dat zich onderscheidt van andere boeken over de Duitse cultuurgeschiedenis door zijn levendigheid, toegankelijkheid en reikwijdte. De Engelsman kijkt naar Duitsland met de frisse blik van een buitenstaander. Zijn blik is ook eigentijdser dan die van de hierboven genoemde historische studies. Natuurlijk is er veel aandacht voor Hitler-Duitsland, maar het is niet meer de periode waar alle lijnen naartoe lopen, of waarvan alle lijnen uitgaan. MacGregor plaatst de Duitse cultuur in een Europees perspectief.

Zo staat hij stil bij drie Europese monumenten die herinneren aan een militaire overwinning: de Arc de Triomphe in Parijs, de Wellington Arch in het Londense Hyde Park en het Siegestor in München. Het zijn triomfbogen die trotse leeuwen en ruiters tonen. Ze zijn rijk gedecoreerd met reliëfs en bronzen figuren in strijdwagens, vaak in de richting van de verslagen vijand. Maar de achterkant van het monument in München is anders. Het werd beschadigd in de Tweede Wereldoorlog en de stad besloot die wond niet te helen. Boven de boog is er een leeg fresco, met simpele, zwarte letters: ‘Aan de overwinning opgedragen, door oorlog vernietigd, manend tot vrede’.

Aan het eind van dit jaar neemt MacGregor afscheid van het British Museum. Hij zal met aanbevelingen komen voor het Humboldtforum, het nieuwe ‘Museum voor Wereldculturen’ in Berlijn. Het forum moet, net als de broers Wilhelm en Alexander von Humboldt, staan voor het goede Duitsland: het land van Bildung en nieuwsgierigheid naar andere culturen. Het zou, in andere woorden, een variant moeten worden op het succesvolle wereldkampioenschap voetbal dat Duitsland in 2006 organiseerde, en waarvan het motto luidde: ‘De wereld te gast bij vrienden’. Of de Engelsman ook directeur van het Humboldtforum wordt? Wie zijn oor in cultuurpolitiek Berlijn te luisteren legt, hoort dat hij de Lieblingskandidat is van Frau Merkel.