Elke generatie heeft zijn eigen ontijdige doden. En het zijn deze te jong gestorvenen, meer dan de gedeelde muziek en mode, die de grenzen tussen de verschillende generaties bepalen. Het wegvallen van één van de – als vanzelfsprekend aanwezige – hoofdrolspelers maakt de overlevenden meer dan voorheen bewust van het feit dat zij een groep zijn. Dat zij samen zijn opgegroeid en dus ook samen zullen sterven.De groep waar kunstenaar Jeroen de Rijke deel van uitmaakte is denk ik overigens beter als scene dan als generatie te omschrijven. Een wonderbaarlijk, schijnbaar het leven moeiteloos omhelzend gezelschap van kunstenaars, fotografen, filmmakers en innovatieve randfiguren die, hoewel ik mij er moeilijk dagelijks mee kan verhouden, toch naar ik vermoed waarlijk moderne mensen zijn. Klaar voor de 21ste eeuw. Laconiek, maar betrokken. Sferisch maar vaak toch ook zakelijk en concreet. De aimabele Jeroen paste perfect in dit decor van tijdgenoten. Lief en onschadelijk en hyper-sociaal, maar ook zeer geconcentreerd en doelgericht. Alles was «echt helemaal te gek» en «super», maar daarnaast was er in die alles omhelzende zachtheid ook een bepaalde reserve die een dieper en meer kritisch en gejaagd bewustzijn deden vermoeden. Het consistente werk dat hij het afgelopen decennium met Willem de Rooij maakte bevestigt dat vermoeden.Toen we elkaar enige jaren geleden eens spraken op een avond in Paradiso in Amsterdam wierp Jeroen een blik in een van de handgemaakte notitieboekjes die ik in die dagen overal mee naartoe nam om de minder onvergetelijke invallen te kunnen noteren. Terwijl hij door het boekje bladerde las ik in zijn ogen verbazing en een milde vorm van afgrijzen.«Jezus, als jij doodgaat, laat je zo’n enorme hoop troep achter», zei hij. Ik zei dat alles wat zich na mijn dood afspeelde niet mijn zorg was, maar die mening deelde Jeroen duidelijk niet. Vorige week werd bekend dat Jeroen tijdens een vakantie in Ghana was overleden. Men gaat uit van een hartstilstand. Ik belde met de filmmaker Kees Brienen, die enkele dagen eerder in Ghana was geland. Hij zou Jeroen daar treffen, waarna ze samen door het land zouden reizen. Kees was vertrokken met een voorgevoel omdat hij de voorgaande weken niets van Jeroen had gehoord. Wat ongewoon was.

Over de telefoon vertelde Kees over de zwaarmoedigheid waar Jeroen het laatste jaar steeds meer last van had gehad. «Ik word elke ochtend wakker in Vietnam», zei Jeroen eens tegen Kees. De menselijke geest als een ondoordringbare jungle waarin zij een guerrilla voert tegen zichzelf. Nee, een zelfverkozen dood kon je het niet noemen, maar wellicht dat hij wel ergens naar op zoek was geweest. Een uitgang. Al was het maar tijdelijk.Deze wetenschap, waar ik vanwege mijn weliswaar vriendschappelijke maar niet vertrouwelijke omgang met Jeroen niet van op de hoogte was geweest, maakte dat ik plotseling anders naar zijn werk ging kijken. Het is misschien niet kunsthistorisch verantwoord, maar door deze kennis van de strijd in zijn persoonlijke leven kreeg het steriele en afgewogen karaker van het werk opeens meer betekenis. Door die, in zekere zin, zuinigheid en het gebrek aan de door hem bij mij geconstateerde overvloed aan bijgedachten, kon ik het werk dat hij samen met De Rooij maakte nooit echt in mijn hart sluiten. Ik zag geen ziel. Geen drift of noodzaak. Het was me soms iets te veel kunst-kunst. Ik kon me daar vooral zo over verbazen omdat ik beide kunstenaars, voorzover ik inzicht kreeg in hun persoonlijkheid, als mens zoveel levendiger, aangenamer en toegankelijker gezelschap vond dan hun kunstwerken, die, naar mijn gevoel, vaak uitstraalden dat ze liever alleen wilden zijn. En eigenlijk niet bekeken wilden worden. Nu zie ik opeens, met de recent verworven kennis in mijn achterhoofd, achter dat masker van esthetiek en terloopsheid een diepe wond. Zie ik de kunst als een jong gestorven gedachte en niet als een vitaal en enthousiast begin. En anders dan eerst zie ik wel de noodzaak van haar aanwezigheid. Op de achtergrond hoor ik Afrikaanse stemmen. Kees zit in het hotel waar Jeroen verbleef voor hij afreisde naar de havenstad, de stad waar hij twee dagen later zou overlijden. In de twaalf dagen die Jeroen in het hotel doorbracht is het hem gelukt met zo’n beetje iedereen in de stad vrienden te worden. Het schijnt een groot feest te zijn geweest. De medewerkers van het hotel herinneren zich Jeroen niet anders dan lachend en in opperbeste stemming.

«Tja, dat kleurt zo’n dood wel weer een beetje», merk ik op.Kees klinkt verslagen maar ook levendig. Het is een bizarre trip die hij doormaakt. Het is maar goed dat hij dat voorgevoel al had. Ik bel laat op de avond en vermoedelijk heeft hij het verhaal al vaak moeten vertellen, maar moe ervan lijkt hij niet. Integendeel. Onvermoeibaar geeft hij antwoord op meer dan ik kan vragen. De vermoedelijke loop der gebeurtenissen moet steeds weer verteld worden. Omdat er vooralsnog niets anders is.Jeroens lichaam ligt in het mortuarium van de havenstad, waar Kees pas over twee dagen naartoe kan. Tot die tijd is zijn aanwezigheid op de planeet uiterst onbepaald en surreëel. De confrontatie met het lichaam en de ongetwijfeld zeer omslachtige ambtelijke afhandeling zullen althans de emoties enige realistische context kunnen geven. Nu bestaat die context slechts uit de mensen die Jeroen uit het hotel kennen en telefoongesprekken met de vrienden in de rest van de wereld. Ver weg allemaal. Toevallig – maar bestaat er wel zulk toeval – pakt mijn buurmeisje Lili de dag na het telefoongesprek een boekje uit de boekenkast. De catalogus van een tentoonstelling die ik ooit samen met Kuno Terwindt bedacht en waaraan Jeroen had meegewerkt. Lili vindt het omslag met exotische postzegels mooi, en ik bied haar het boekje aan, maar ze vergeet het mee te nemen. Uren later herinner ik me plotseling dat in die catalogus ook een tekst staat van Jeroen.

Voor de tentoonstelling maakte hij 24 opnamen van de Zeelandbrug. Elk uur van de dag één dia. Bij de gekozen locatie hoorde een verhaal over een jongen met wie hij in de zomer van 1993 werkte in restaurant De Zeelandbrug – inderdaad gelegen aan de voet van de Zeelandbrug bij Zierikzee –, aangeduid als Mich.«Hij was bijna twee keer zo lang als ik, tenger, langig zwart haar en had een verwilderde blik. Zijn bewegingen waren gespannen, bruusk en onverwacht. Mich. zag eruit alsof hij ieder moment tot iets verschrikkelijks in staat was», schrijft Jeroen, die na die eerste observatie besluit enige afstand tot Mich. te bewaren.Na enkele dagen komt Mich. met een bebloed hoofd op zijn werk. Hij is in Rotterdam met een honkbalknuppel op zijn hoofd geslagen terwijl de aanranders «vuile kankerzigeuner» riepen. Vanwege zijn bebloede hoofd weigerde de chauffeur van de laatste bus Mich. mee te nemen terug naar Zeeland zodat hij die nacht wakend in Rotterdam doorbracht en met de ochtendbus direct naar zijn werk in het restaurant kwam. Door deze gebeurtenis wordt de afstand tussen de twee iets verkleind.«Mijn moeder kwam me soms ’s avonds ophalen met de auto. We gaven Mich. dan een lift naar huis. Hij vertelde in de auto over zijn huisdier, een fretje. Hij had in zijn huis met een decoupeerzaag in al z’n deuren gaten gezaagd zodat ’t fretje lekker de ruimte had.»De in eerste instantie wat beangstigende figuur blijkt lief en hoffelijk en vol enigszins wanhopige goede moed.De laatste zin van het korte verhaal luidt: «Na het seizoen ging ik terug naar Amsterdam. Mich. zou zeker een keer langskomen. In 1994 sprong hij van de Zeelandbrug.» Dit verhaal lees je toch anders wanneer je weet dat de schrijver ervan inmiddels al enkele weken in een koelcel in Ghana ligt en dat de ogen die het kader van de foto van de Zeelandbrug bepaalden zich voorgoed gesloten hebben.

De dood geeft zoals altijd een onverbiddelijke context aan de dingen die ooit misschien terloops leken. Met de dood verdwijnt het willekeurige, en heel even baadt alles in haar zo gevreesde zachte licht en lijkt betoverd. De catalogus waar ik anders misschien niet aan had gedacht krijg ik aangereikt door mijn engelachtige buurmeisje. En daarin staat een tekst van Jeroen die ik lees als een zeven jaar te laat bezorgde brief. Nee, dit is niet kunsthistorisch, noch psychologisch verantwoord: maar opeens staat daar voor mij een nieuw mens. Completer en meer zichzelf dan hij bij leven misschien ooit geweest is.In de krant van afgelopen zaterdag wordt Jeroen omschreven als een perfectionistisch denker in beelden. Het is een aangrijpende constatering dat de setting van zijn dood zo veel overeenkomsten vertoont met het beheerste drama dat veel van zijn werken tekende. Twee weken lang was het onduidelijk of hij wel of niet bestond. In die tijd ontstond een intens en verstild beeld dat nu al enkele dagen mijn hoofd niet met rust laat.Zoals hij leeft, zo sterft de mens.Jeroen is niet van de brug gesprongen. Eerder denk ik dat hij er vanaf is gewaaid. En niet omdat het er stormde, maar omdat hijzelf zo licht was geworden.De oorlog is voorbij.Hij heeft weinig rotzooi achtergelaten.