Natuurlijk is liefde mooier als het niet lukt (op papier tenminste), als het tragisch blijft, als het nooit meer dan de belofte-tot is, in plaats van het echte ding, dat zo springerig en vuurwerkerig begint, maar dan uiteindelijk in sleur en dofheid… et cetera.

De belofte-tot is zelden mooier gedoseerd dan in Kazuo Ishiguro’s The Remains of the Day uit 1989. Het is het interbellum, downstairs bestuurt een knipmessende butler het huishouden met rigide hand, terwijl upstairs de Britse adel vanuit een misplaatst eergevoel tegen de nazitop aanleunt. De butler heet Stevens, type stiff upper lip, erg bezorgd en uitgesproken over onderwerpen als waardigheid en loyaliteit. Vanuit zijn perspectief is het moeilijk te begrijpen waarom de huishoudster, Miss Kenton, steeds de confrontatie met hem zoekt. Ze zeurt, ze wijst hem op foutjes, onvolledigheden, ze bevraagt zijn perfectionisme. Maar waarom? Van Stevens’ waardigheid maakt Ishiguro een pantser dat hem ongeschonden houdt als het meest nobele wezen in het huishouden van zijn onbedoeld ploertige lord. Precies dat wat hem het sterkst maakt, maakt hem uiteindelijk het meest tragisch, als hij decennia later op zijn leven terugkijkt en zelfs dan nog amper durft toe te geven wat er speelde tussen hem en Miss Kenton. Hij was te deftig, te waardig voor de liefde. Hij durfde dat panster niet uit te trekken, want liefde betekent bloot zijn en beginnen. Op nul.