De violistes: Janine Jansen, Liza Ferschtman, Simone Lamsma. De pianisten: Arthur en Lucas Jussen, Hannes Minnaar, Ralph van Raat. De blokfluitisten: Erik Bosgraaf en Lucie Horsch. De hoornist Rob van de Laar. Het Dudok Kwartet. En ik ben er vast nog een paar vergeten. Het is een gouden eeuw voor jonge Nederlandse musici van internationale statuur. Terwijl het cultuurbestel in de touwen hangt, schieten in het muzikantenveld de schoonste bloemen op. Als in de door Rutte’s Gordon-liberalen afgedankte Nederlandse muziekinfrastructuur nu eens een renaissancewind zou willen waaien, dan kan nu maximaal worden geprofiteerd van een wel zeer vruchtbare voedingsbodem. Over de ambassadeursrol die de fine fleur in een Marshallplan voor de cultuur kan spelen zou misschien eens moeten worden nagedacht. In de violistendivisie, allemaal vrouwen, is Liza Ferschtman niet de grootste ster, wel het sterkste karakter. Je ziet het haar aan, de blik leeft als het spel. Want een gezicht zegt alles, net als een stem. Je ziet en hoort de cultuur, de humor, de gedichten, het gemak van voelen. Dit is geschiedenis met een viool, geen instrument met een techniek. Alles komt uit het hoofd.
Voor Challenge Classics heeft Ferschtman het Vioolconcert Op. 64 van Mendelssohn nog maar eens vastgelegd. Dat klinkt minder avontuurlijk dan het is. De cd is gecrowdfund, dat ten eerste. Verder klinkt dat afgekloven stuk als nieuw in samenspraak met de hier enigszins uit beeld verdwenen, maar competente dirigent Kees Bakels. Die het prachtig spelende Gelders Orkest niet veroordeelt tot laf begeleiden, maar het luisteren naar de solist weer tot de kunst verheft waarvoor in de muziekpraktijk met zijn gewoonterecht van anderhalve repetitie niet de ruimte is. Er is altijd dialoog in een klankrijk evenwichtig spel van geven en nemen. De viool ligt als een zacht glanzend juweel op een fluwelen kussen.

Bij de eerste maten, dwingend intiem, schieten je de tranen in de ogen, zo geconcentreerd en vrij zet Ferschtman lijnen uit; het instrument zingt mee met wat het hoort. Alles vloeit organisch binnen het ontspannen ademende tempo. En alles heeft de zachte kant die je er bij sommige muziek niet uit moet willen krijgen, met alle hoeken mooi gerond. Er is geen spleen bij Mendelssohn, dat immer goedgeluimde zondagskind. Zelfs de weemoed excuseert zich smaakvol voor het indiscrete van de confidentie. Daarom lukken de briljante Bach-koralen in zijn oratorium Paulus Mendelssohn nooit helemaal. Hij vindt de afgrond niet, hij heeft het nooit voelen schrijnen, er was altijd licht.
Hoe kan een zo kapot gespeeld, kapot beluisterd repertoirestuk zo reanimeren? Ik denk dat het geheim schuilt in de aard van de verhouding met de stof. Dit is geen Mendelssohn uit brandende ambitie, maar een teder weerzien. De reünie met een oude, wat verwaarloosde vriend wiens deugden nu pas op hun plaats vallen. Er zit rust in deze uitvoering, met de stilte als afzetpunt. Dit is vanaf nu mijn favoriete uitvoering.
En dan volgt nog Mendelssohns Octet Op. 20, een live opname van een uitvoering in het door Ferschtman geleide Delft Chamber Music Festival, gespeeld met de druistige spontaniteit van een subliem bezet ad hoc-ensemble. Dat eerste deel kan me niet vaak genoeg in herhaling vallen.