Dit is het dilemma waar filosofen en kunstenaars eindeloos mee worstelen, van Proust tot Camus tot A.F.Th. van der Heijden: tijd is een rechte lijn en op die rechte lijn leven we ons leven, uur voor uur, dag na dag. Tijd gaat maar één kant op en we hebben er allemaal evenveel van. We zeggen weleens ‘waar haalt zij de tijd vandaan?’ en dan bedoelen we, vol bewondering, dat ze in een dag meer gedaan krijgt dan wij.
Vroeger kochten de rijken schilderijen en standbeelden om te laten zien hoe rijk ze wel niet waren, schrijft de socioloog Elizabeth Currid-Halkett in haar boek The Sum of Small Things; nu koopt de ‘global elite’ vooral tijd. Door tuinmannen, huishoudsters, nanny’s en advocaten in te huren die hun werk uit handen nemen.
Tijd stelt ons in staat om dingen mee te maken, dingen die pijn doen, dingen die ons genot geven. Maar die dingen zijn niet echt noemenswaardig als ze alleen bestaan op het moment zelf. Een orgasme is leuk, zonde om over te slaan, maar als het voorbij is, is het niet heel relevant meer. Daarom stellen we onszelf de vraag waar de gebeurtenis op lijkt terwijl ze gebeurt. Je monitort de innerlijke invloed van gebeurtenissen terwijl je ze beleeft, schrijft Mark Greif in zijn essay ‘Against Experience’ in zijn bundel Against Everything, de gebeurtenissen worden objecten die je later tevoorschijn kunt halen en die je de pijn of het plezier in afgezwakte vorm kunnen doen herbeleven, je kunt erop kauwen om te zien of het ‘the real thing’ is.
Zulke objecten noemen we ervaringen. Ons leven wordt de optelsom ervan: ‘Die ene keer op dat feestje dat ik die mensen ontmoette’, ‘de nacht dat ik werd ontmaagd’, ‘hoe ik me voelde als toerist in Parijs’. Ervaringen maken jou jou. Greif schrijft: ‘Ervaringen komen in de vorm van een verhaal, en je kunt je verhalen naar voren schuiven in concurrentie met de verhalen die anderen vertellen.’ Zo worden we levenslange verzamelaars en vertrouwen we op onze ervaringen om af te meten hoe waardevol onze tijd en daarmee onze levens zijn.
Om Martin Bril te citeren: ‘Enfin.’
Tijd is een rechte lijn: op een donderdag sprak het kabinet over quarantainemaatregelen, die vrijdag was het wc-papier op, op zondag kwam de mededeling dat de horeca ging sluiten en binnen een half uur stonden er voor alle coffeeshops Oostblok-achtige rijen.
Op maandag openden redacteuren van dag- en weekbladen door heel het land hun inboxen en zagen talloze voorstellen van auteurs of ze geen coronadagboek mochten bijhouden, geen terugkerende rubriek konden krijgen over hun quarantaineactiviteiten, hun leeslogboeken konden publiceren. Op tv werd De pest geleesclubt, live, waardoor Albert Camus zestig jaar na zijn dood de Nederlandse bestsellerlijsten haalde. Had hij vast niet verwacht. ITA leest de Decamerone voor. Politici en denkers voorspellen dat de solidariteit van vandaag de maatschappij zal veranderen, meer verbonden, minder kosmopolitisch, minder vrije markt, meer liefde voor de zorg. Schrijvers spreken over de Grote Corona Roman. Op social media volgt de ene aanbeveling de andere op: memes, hartenkreten, tips, hoe de verveling tegen te gaan, hoe fit te blijven in tijden van zelfisolatie, of nee, oproepen dat we elkaar niet mogen veroordelen als we onze beach bodies-targets niet zouden halen. Mensen roepen elkaar op dagboeken bij te houden zodat historici over enkele decennia kunnen terugzoeken wat het betekende om nu, in het jaar van de corona 2020, te leven.
In heel Nederland puilen de IC’s uit, mensen verliezen ouders en vrienden aan een virus waar we drie maanden geleden amper van hadden gehoord. Dat is een vreselijke ervaring. Maar als ik naar buiten kijk zie ik mensen langs het water lopen, op weg naar het park. De lente hou je niet tegen. De supermarkten draaien dertig procent meer omzet, maar de levensmiddelen zijn niet op. Er staan geen rijen op straat, het is geen Italië, Athenaeum bezorgt gewoon per post.
Het is alsof de corona-ervaring al wordt opgegeten voordat zij goed en wel geserveerd is. We monitoren de innerlijke invloed van een gebeurtenis, in dit geval, voordat die zich daadwerkelijk heeft voltrokken; we tellen dit al als ervaring die geboekstaafd en geduid moet worden in logboeken en krantencolumns voordat ze überhaupt echt betekenis heeft gekregen.
Dat betekent niet dat de afgelopen tweeënhalve week niet als ervaring telt – maar voor de mensen die niet ziek zijn of niet in de zorg werken, was het de ervaring van thuiswerken, van anderhalve meter afstand en vooral van met z’n allen reikhalzend uitkijken naar de betekenis, want al deze spanning, stilstand en angst kan niet niks betekenen.
Mark Greif schrijft dat ervaringen ons menselijk vergelijkingsmateriaal zijn. We weten niet hoe het is om iemand anders te zijn dan wie we zelf zijn, maar als iemand over een ervaring vertelt kunnen we wel zeggen: ‘O, dat doet me denken aan die keer dat ik…’ Wat nu als deze semi-quarantaine het ultieme vergelijkingsmateriaal is, in de zin dat we bijna allemaal precies hetzelfde meemaken? Dan moet je stellen dat we daarmee goed wegkomen van een dodelijk virus. Maar er is niks individueels aan, niets dat het een unieke betekenis geeft, niets dat jou jou maakt. Het maakt het schrijven van de Grote Corona Roman verdomde lastig.