«Je mag vragen zo veel je wilt, als je maar niet te veel antwoorden van me verwacht. Ik weet ook niet waar het naartoe moet met de wereld. Ik weet wel dat er in de alternatieve globaliseringsbeweging helaas veel mensen met achterhaalde ideeën rondlopen. De feministen bijvoorbeeld roepen nog net als dertig jaar geleden dat het kapitalisme heult met het patriarchaat, dat het vrouwen degradeert tot tweederangs burgers. Door dat soort gelul veroordeelt de beweging zichzelf tot de marge», zegt Luuk van Middelaar (28) met een grijns. «Ik voel me ook helemaal niet schuldig over de kolonisatie en het imperialisme waardoor de identiteit van derdewereldvolken zou worden onderdrukt. Kijk eens naar de bevrijding, bewustwording en vooruitgang die het kapitalisme in de hele wereld tot stand heeft gebracht. Ik misken de slachtoffers niet, maar ik denk dat hun nazaten er heel wat beter aan toe zijn. Leve de kolonisatie!»
Sinds de verschijning van Politicide (1999), zijn briljante doctoraalscriptie waarin hij het democratisch tekort van drie generaties Franse denkers aan de kaak stelt, heeft het «wonderkind» van de Nederlandse filosofie niet stilgezeten. Aan zijn scriptie hield Van Middelaar een beurs over waarvan hij in Parijs promotieonderzoek kon gaan doen naar de wisselwerking tussen politiek en economie. Behalve praten met zijn handen heeft hij er leren provoceren in de beste Franse traditie. En als zoon van een uitgetreden priester die op zondag busjes vol studenten naar Woensdrecht reed om te bidden tegen de kernwapens, is hij allergisch voor modieus links. De colleges van Bourdieu en Derrida die hij in Parijs meepikte, veranderden daar niets aan. Volgens Van Middelaar hebben veel denkers en publicisten die zich vandaag de dag verzetten tegen de globalisering een andere blinde vlek: niet de democratie, maar de economie.
Slogans als «de dictatuur van de markt» worden veel te makkelijk gebruikt, de onderliggende kennis is vaak flinterdun. En in het postmoderne gejeremieer over identiteit, authenticiteit en gender ziet Van Middelaar al helemaal geen uitgangspunt om politiek te bedrijven, laat staan om alternatieven te formuleren. Liever grijpt hij terug op Marx die bij al zijn feilen tenminste gepast respect had voor de moderniserende rol van het kapitaal. Van Middelaar: «Het kapitalisme is de grote kracht achter de modernisering van traditionele samenlevingen, inclusief de veranderingen in de man-vrouwverhouding van de afgelopen honderd jaar. Net als andere emancipatiebewegingen werd de vrouwen emancipatie mogelijk door de destructieve werking van het kapitaal dat machtsverhoudingen en rolpatronen omploegde. Man en vrouw zijn nu inwisselbare arbeidskrachten, en de vertrouwde structuur van het gezin is opengebroken omdat de samenleving die niet meer nodig heeft om zichzelf te reproduceren. Natuurlijk heeft de vrouwenbevrijding ook een politieke strijd gevergd, maar de voorafgaande modernisering van de maatschappij heeft de voorwaarden geschapen en het kapitalisme was in veel opzichten een bondgenoot in de strijd. Die revolutionaire kracht van het kapitalisme moet je erkennen, niet verketteren.
Eenzelfde verblinding zie je bij de anarchisten die een groot deel van de gewelddadige demonstranten leveren. Ze willen het kapitaal aan banden leggen maar vergeten dat je daarvoor de staat nodig hebt, anders valt er niks aan banden te leggen. En die staat hebben ze nu juist uitgeroepen tot hun grootste vijand. Zo rijden ze zichzelf in de wielen. Om te begrijpen wat er in de wereld gebeurt en wat globalisering eigenlijk inhoudt, moeten intellectuelen zich dringend verdiepen in de economie. Er wordt vanuit zogenaamd progressief standpunt grote onzin verkondigd. De publiciste Viviane Forrester schrijft zonder blikken of blozen dat het mondiale kapitalisme erop uit is de arbeid helemaal af te schaffen zodat het kapitaal zichzelf ongestoord kan reproduceren. Maar voor reproductie is arbeid nodig, anders komt de wereld tot stilstand. En zonder werknemers met een salaris heeft het kapitaal niemand om zijn producten en diensten te kopen. Zulke boeken verkopen goed omdat ze veel mensen aanspreken die zich ongerust maken over hun baan, maar het is ongelofelijk dat ze in het publieke debat serieus worden genomen.»
Als onderwerp voor zijn promotie bij professor Gauchet, hoogleraar aan de Parijse Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales, heeft Van Middelaar gekozen voor het saaist denkbare onderwerp: de Europese pensioenfondsenpolitiek. «Ik weet dat het niet sexy is, maar het ligt wel precies op het snijvlak van economie, sociale politiek en de Europese instituties met hun democratisch tekort. En er gaat alleen al in Nederland duizend miljard gulden om in die sector. Uit de ontwikkelingen rond zo'n collectieve voorziening kan ik hopelijk veel aflezen over hedendaagse machtsverhoudingen en de werking van politiek. Filosofische reflectie is daarbij onmisbaar.
Een belangrijke actuele kwestie die ik wil uitzoeken is: wat betekent het als je zegt dat de markt de macht overneemt van de staat? Hoe ziet die zogenaamde dictatuur eruit? Is dat louter een negatieve macht in de zin dat de staat wordt ontwapend, machteloos gemaakt door mondiale markten en kapitaalstromen? Of moet je spreken van een positieve macht, een macht die de staat voor het karretje van de grote bedrijven spant? Of gaat de staat zelf als een bedrijf functioneren? Ik heb net een aantal boeken van economische specialisten gelezen en ze zijn het volstrekt oneens met elkaar. Geen wonder dat in de publieke opinie verwarring troef is en dat een Forrester ongestraft haar theorie kan verkondigen.
Je treft in moderne pamfletten veel van zulke tegenstrijdige beelden aan. Naast complottheorieën zoals het idee dat een handvol kapitalisten de wereld regeert vind je metaforen die verwijzen naar een natuurlijke noodzakelijkheid. Het kapitalisme wordt dan voorgesteld als een blinde natuurkracht die iedereen meesleept. Voluntarisme en determinisme, die elkaar logisch uitsluiten, gaan in die teksten hand in hand. Zulke tegenstrijdigheden moet je toch serieus nemen, want ze vervullen een rol. Gezien het succes ervan is het interessant te weten hoe het komt dat de economie tegelijk kan worden beleefd als het domein waar de menselijke vrijheid zich verwezenlijkt én als de oorsprong van een dictatuur. Alsof economische macht op zichzelf iets tegenstrijdigs is. Ze doet zich voor als dwang, als een regime van bevel en gehoorzaamheid, maar ook als niet-coërcitieve macht, een regime van keuze en verlangen. Het verband tussen vrijheid en dwang in de economie zou beter onderzocht moeten worden. Misschien ligt daar wel een verklaring voor het feit dat het juist de economie is die de politiek aflost. Als het tenminste zo is dat de economie zich aan de politieke voogdij ontworstelt. Maar ook als het slechts een nieuwe mise-en-scène is van een oudere verhouding tussen economie en staat is, blijft de vraag: welke precies?»
«Dat brengt politieke oplossingen niet direct dichterbij, dat besef ik. Ik kritiseer veel maar ik ben zelf nog altijd zoekende, meer dan ik na het afronden van Politicide kon vermoeden. Ik was toen onder de indruk van het werk van Claude Lefort die een synthese van Marx en Machiavelli en van Realpolitik en idealisme probeert te maken. Ik zag hem als tegenwicht tegen de verdwazing en het bloeddorstige gepreek van mensen als Sartre en Foucault die aan democratie een broertje dood hadden. Maar Lefort keert zich op zijn manier ook af van de politiek, hij noemt het namelijk onverantwoord om algemene politieke standpunten in te nemen. Het onderliggende probleem is dat de rol van de intellectueel is veranderd door toedoen van dezelfde maatschappelijke krachten die hij zou moeten analyseren. De intellectueel van vroeger was een gids naar de toekomst, hij kon dankzij zijn inzicht in een historische ontwikkeling een bepaalde toekomstverwachting schetsen. Je komt nog resten daarvan tegen in het publieke debat, zoals het manifest tegen de uitverkoop van de beschaving. Maar die rol is uitgespeeld omdat hij verbonden is met het idee van voorspelbare maatschappelijke vooruitgang, gekoppeld aan het idee dat mensen door wilskracht en collectieve actie hun geschiedenis gestalte kunnen geven. Sinds de val van het communisme gelooft niemand meer dat de geschiedenis een einddoel heeft. Er vindt een radicalisering van het historisch bewustzijn plaats, men beseft dat niemand meer kan voorzien welke ontwikkeling de samenleving zal doormaken.
De politiek, opgevat als het bewust en vooruit plannen van een collectieve toekomst, neemt steeds meer de vorm aan van een markt. Het samenleven van mensen wordt georganiseerd via automatische bijstelling door marktmechanismen. Wat mensen willen en verwachten, kun je pas achteraf opmaken uit de keuzes die ze maken voor of tegen bepaalde goederen en diensten. De flexibilisering van de arbeidsmarkt komt daar ook uit voort: bedrijven weten niet meer hoe ze over vijf of tien jaar georganiseerd zullen zijn, en wat en hoe ze dan precies zullen produceren. Dezelfde flexibilisering treft de hele samenleving het onderwijs evengoed als de politiek. Niet de overheid gooit de beschaving in de uitverkoop, de kapitalist evenmin de vermarkting van de hedendaagse politiek is de maatschappelijke vertaling van dat nieuwe besef van historiciteit, van historische onvoorspelbaarheid. En die crisis van de toekomst maakt dat intellectuelen hun taak verliezen. Als het voornaamste wat je over de toekomst kunt zeggen, is dat we hem niet kunnen voorspellen, ben je als gids snel uitgepraat.»
«Dat wil niet zeggen dat intellectuelen moeten zwijgen. Er lopen nog steeds lijnen van het verleden via het heden naar een toekomst, en daar kun je iets over proberen te zeggen. Maar sinds het failliet van de Toekomst lijkt er een soort arbeidsverdeling te ontstaan: sommige intellectuelen raken geïnteresseerd in het verleden, zoals de conservatieve intellectuelen, anderen kijken nog steeds verlangend vooruit en voor weer anderen, helaas de meesten, is de wereld ingekrompen tot het hier en nu. Van de nostalgici is Alain Finkielkraut een goed voorbeeld. Ze beoordelen nieuwe ontwikkelingen op grond van maatstaven uit het verleden en ontwaren overal debilisering, verval van waarden en burgerschap. De tweede groep is die van de radicalen à la Pierre Bourdieu, de complotdenkers die de toestand in de wereld wijten aan een handvol kapitalisten. Beide groepen vind ik in zoverre interessant dat ze oog hebben voor historische verandering en vaak de vinger op een zere plek in de samenleving leggen. Ten derde zijn er de moralisten als Bernard-Henri Lévy die waar ook ter wereld het onrecht nú aan de kaak willen stellen: vergeten oorlogen, miskend leed, schendingen van de mensenrechten, enzovoort. Ze doen geen poging die situaties te analyseren en roepen alleen dat ze verkeerd zijn. Maar zonder diagnose kom je niet verder. Vergelijk het met een dokter die bij een ernstig zieke patiënt wordt geroepen en jammert: Hij is doodziek, hij heeft 41 graden koorts; o, o, wat vreselijk! Zo'n man wil je niet aan je bed hebben.
Ik zie dan nog meer in de journalistieke aanpak van iemand als Naomi Klein, die begint met onderzoeken hoe bepaalde situaties historisch gegroeid zijn. Dat wil niet zeggen dat ik haar oplossingen onderschrijf. Ze behoort tot de kosmopolieten die zeggen: als de nationale staat geen baas in eigen huis meer is en machteloos achter de markt aanhobbelt, dan moeten we ook politiek gaan bedrijven op mondiaal niveau. Ook filosofen als Jürgen Habermas en Angelsaksische denkers onderschrijven het. Habermas, ook weer zo'n voorbeeld van een filosoof zonder benul van economie. Hij gebruikt het allang achterhaalde lage-lonenargument: onze welvaartsstaat stort in omdat de belastinggelden tegelijk met de productie wegvloeien naar landen waar de lonen en belastingen lager zijn. Dat is het spookverhaal van de race to the bottom, de sociale uitholling van het Westen doordat dat het kapitaal de weg van de minste fiscale weerstand zoekt. Maar dat blijkt helemaal niet te kloppen, zoals Paul Krugman en andere economen hebben aangetoond. De verplaatsing van bedrijven is lang niet zo dramatisch. Niet alleen neemt de welvaart in de Derde Wereld erdoor toe, maar omdat ze hun producten toch op westerse markten moeten slijten, stijgt de belastingopbrengst hier nog ieder jaar.»
«Tot nu toe is het enige niveau waarop wij iets van democratie hebben kunnen bereiken de nationale staat, ook al functioneert die niet zo mooi als we zouden willen. Op transnationaal niveau bestaat zoiets niet, en het is zeer de vraag of dat wenselijk is. Ik vraag me af of Habermas zich ooit een voorstelling heeft gemaakt hoe een wereldparlement eruit moet zien. Stel je voor: zeshonderd wereldparlementariërs die een afspiegeling zouden moeten zijn van zes miljard wereldburgers. Dan zitten daar honderdtwintig Chinezen, honderd Indiërs, tien Duitsers, en ergens in een hoekje zit anderhalve Nederlander. Die vertegenwoordiging staat natuurlijk in geen verhouding tot de reële machtsverhoudingen tussen en binnen de nationale staten. Een wereldregering is een utopie die voorbijgaat aan de machtsvraag en de belangentegenstellingen in de wereld. De strijd om de wereldolievoorziening of om het water in het Midden-Oosten is niet bij te leggen zonder een onpartijdige wereldpolitie, en die zie ik niet van de grond komen. Tegenover zulke utopische ideeën met hun gevaren en blinde vlekken stel ik het gezonde verstand. Feiten zijn er om gerespecteerd te worden. Ik wil weten hoe en waarom bepaalde situaties historisch zijn gegroeid. En in weerwil van allerlei modieuze stromingen denk ik dat bepaalde dingen waar zijn en andere niet. Ik denk bijvoorbeeld dat penicilline een probaat middel tegen bacteriologische ziekten is en geen complot van Louis Pasteur en de farmaceutische industrie tegen de Derde Wereld. Dat is al heel wat in deze tijd van allesverzengend cultuurrelativisme.»