Opa Jacobus Schuyt zorgde goed voor zijn kinderen. Hij was veilingmeester van beroep, voorzitter van de Katholieke Volkspartij en vader van tien. Hij had het thuis niet altijd makkelijk. Bregje, zijn eerste vrouw, overleed toen de kinderen nog jong waren. Zijn tweede vrouw, die de pastoor voor hem vond, overleed kort daarop, de derde bleek manisch-depressief. Zijn kinderen mochten echter niks tekortkomen en stuk voor stuk kregen zij een eigen zaak. De één een tuindersbedrijf, de ander een banketbakkerij. Zo werd zoon Jaap slager in Leidschendam, een van oudsher katholiek dorp dat begin vorige eeuw snel groeide toen een tramverbinding aansluiting op Leiden en Den Haag bracht. Jaap was een echte slager: bijna twee meter lang en sterk als een beer. Een keer liep hij met zijn verloofde Willy over de Lange Poten in Den Haag toen hij haar kleine lijf met één beweging optilde en haar boven op het dak van een auto zette die nietsvermoedend wegreed. Zij gilde, hij lachte.

In oktober 1949 kregen Jaap en Willy hun derde kind en eerste zoon: Jim. Met z’n vijven woonden ze aan de Koningin Julianaweg, tegenover hen woonden neven en tuinderszonen Kees en Gerard Schuyt, nu hoogleraren rechtssociologie en mediarecht. Neef Theo Schuyt, zoon van Theo de banketbakker, woonde in Amsterdam en is nu hoogleraar filantropie aan de Vrije Universiteit. De Schuyten waren een grote katholieke familie, bourgondisch en luidruchtig. Nog lang nadat de kinderen het huis uit waren, bleven zij reünies organiseren. Dan huurden ze een tenniscentrum af om alle 150 neven, nichten en aanhang kwijt te kunnen. Ze deden de wave, dansten de polonaise en zongen zelfbedachte liedjes. ‘Wie wil Oom Sjaak nog zien? De kist is geopend van negen tot tien.’

Als kind reed Jim iedere ochtend op zijn rode fiets naar zijn basisschool in Den Haag. In diezelfde stad ging hij ook naar de middelbare school, hbs-b aan het Aloysius College, en daarna de sociale academie. Thuis hadden ze liever gezien dat hij naar de Technische Hogeschool in Delft zou gaan. Een ingenieurstitel was een garantie voor een respectabel beroep, maar het was 1968 en niet de tijd om naar je ouders te luisteren. Op de hbs in Den Haag hadden de leerlingen gespreksgroepen onder leiding van docent Han Banning, die ook op de sociale academie lesgaf. Praten over de zin van het leven, wat je beweegt en wat je beroert: het beviel Jim wel en hij schreef zich in op de Katholieke Sociale Academie.

Hoewel de academie behoorde tot de katholieke zuil, ging het er in de jaren zeventig ruig aan toe. Studenten rookten en breiden in de lesbanken, onder sommige tafels zaten honden. In oktober 1975 werd het gebouw bezet door studenten nadat het schoolbestuur een door hen voorgedragen docent, en communist, had geweigerd.

Dat gebeurde een jaar nadat Jim zijn diploma haalde. Hij bemoeide zich maar zijdelings met de revolutionaire aspiraties van zijn medestudenten. Hij ging naar de studentenvergaderingen, zogenoemde pleno’s, en stemde mee over het lespakket, maar was vooral bezig met zijn opleiding tot opbouwwerker. Die studierichting was in de jaren zestig overgewaaid uit de Verenigde Staten waar ‘gemeenschapsontwikkeling’ werd gezien als de manier om de armen te verheffen en burgers te emanciperen. ‘Hulp van buiten gekombineerd met georganiseerde lokale zelfwerkzaamheid, waarbij plaatselijk initiatief en leiderschap gebruikt worden om verandering te bereiken’, stond in een boek uit die tijd. Beleidsmakers moesten mensen de ruimte en middelen bieden om mensen het heft in eigen hand te laten nemen.

In zijn derde studiejaar mocht Jim eindelijk de praktijk in. Voor een stage verhuisde hij naar Leeuwarden en trad toe tot het roemruchte team van de Brabantse opbouwwerker Wil van de Leur die sinds 1967 in Friesland bouwde aan een van ’s lands grote stadsvernieuwingsprojecten. De Leeuwardense Transvaalwijk was een voorbeeld voor vernieuwingsprojecten door heel het land en lokte bussen vol opbouwwerkers, ambtenaren en beleidsmakers naar Friesland. De jaren zeventig en tachtig in Leeuwarden waren ook voor Jim een inspirerende tijd. Voorheen werden oude wijken en rijksmonumenten al gesloopt nog voor de aanleg van grote rondwegen was begonnen, enorme gaten in de binnenstad achterlatend. Jim maakte de kanteling mee: niet meer rücksichtslos slopen, maar behoud en herstel. Het centrum van Leeuwarden werd weer een plek om te wonen.

Met zijn studievriend Leo van Gent, met wie hij samenwoonde in een slooppand in de Transvaalwijk, stortte hij zich op de arbeidersbuurt Oldegalileën. Voor de negentiende-eeuwse arbeiderswoningen van de particuliere woningbouwvereniging Eigen Brood Bovenal dreigde de sloop. Jim en Leo deden samen met bouwvakkers onderzoek naar de staat van de woningen en toonden aan dat ze nog jaren mee konden. In plaats van gesloopt werden de woningen gerenoveerd en kregen een eigen douche en wc.

Jim raakte in Leeuwarden ‘besmet met het wonen’, maar wilde toch doorstuderen. Op de academie ontmoette hij Yvonne Aartsen, dochter van een aannemer en student maatschappelijk werk. In 1972 verhuisden ze samen naar Nijmegen. Met vriend Van Gent en diens vriendin, eveneens ontmoet aan de academie, woonden ze in een woning van corporatie Portaal. De vrouwen zochten werk en vonden dat in Nijmegen, de mannen wilden studeren en kozen de Radboud. Ze studeerden andragogiek, of veranderkunde, een vakgebied dat een wetenschappelijke basis onder het sociaal werk wilde leggen.

Die studie bleek voor Jim te beschouwend: veel reflecteren in plaats van echt iets leren. Jim wilde aan de slag. Toen hij zag dat bij het Centraal Orgaan Leeuwarden (col), zijn voormalige stageplaats, een vacature vrijkwam, was de keuze snel gemaakt. Hij verhuisde naar het noorden en maakte zijn studie daar in deeltijd af. Van Gent volgde hem een jaar later. Binnen drie jaar was Jim, toen 29, Van de Leur opgevolgd als directeur van het col.

Een van zijn grote voorbeelden in die tijd was pvda’er Jan Schaefer, oud-staatssecretaris van Volkshuisvesting en wethouder Stadsvernieuwing in Amsterdam. Schaefer had net als hij een middenstandsachtergrond en hield van duidelijke taal. ‘In gelul kun je niet wonen’, was een van zijn bekendste uitspraken. In 1986 zou Jim ook lid van de pvda worden. Hij geloofde in individuele vrijheid, maar begrensd door het belang van de samenleving. Jim deed de dingen het liefst samen.

Het Leeuwardense stadsvernieuwingsteam waar Jim in stapte bestond uit stagiairs van verschillende universiteiten, opbouwwerkers en externe adviseurs. In elke Leeuwardense wijk was wel een opbouwwerker te vinden. De kroeg was een geliefde plek om plannen en ideeën in de informele sfeer te bespreken. In het bestuur van het col zaten vier gemeenteraadsleden. Dankzij de stevige machtsbasis van de pvda was de lokale politiek altijd dichtbij.

Geld was door ruime subsidies geen obstakel. Jim had gezien hoe Van de Leur gemeente en rijk daarbij tegen elkaar uitspeelde. Samenspannend met dan weer de gemeente, dan weer de rijksambtenaren wist Van de Leur veel subsidies te vergaren. Ook Jim voelde feilloos aan hoe hij zich in een goede onderhandelingspositie moest manoeuvreren en nodigde aan de lopende band ambtenaren, ministers en staatssecretarissen uit naar Leeuwarden te komen. Tegelijkertijd nam de organisatie onder zijn leiding steeds meer taken op zich en liet hij het col fuseren met een lokale welzijnsinstelling.

De ene bestuurder verslikte zich in grondaankopen, de andere sjeesde in zijn Maserati over de trambaan in Amsterdam

Het loodsbootje dat de tanker van de volkshuisvesting mocht gidsen, een rebellengroep, een Gideonsbende: zo zagen de twaalf medewerkers van de sev, de stuurgroep experimenten volkshuisvesting, zichzelf. In 1990 kwam Jim aan het hoofd te staan van deze onafhankelijke stichting die in opdracht van de rijksoverheid nadacht over de toekomst van bouwen en wonen. Hun ‘bunker’ aan het Rotterdamse Kruisplein bestond uit tien kantoortjes aan weerszijden van een lange gang, van elkaar gescheiden door dunne prefabwandjes. In een klein keukentje lunchten de programmamedewerkers, archivaris, secretaresse en directeur dagelijks met vers gehaalde boterhammen.

De leukste baan in de volkshuisvesting, zou Jim later over deze periode zeggen. Gevraagd en ongevraagd adviseerden hij en zijn sev-collega’s de staatssecretaris van Volkshuisvesting Enneüs Heerma (cda). Ze dachten na over ouderenhuisvesting, trapliften in huis, duurzame dakgoten en ecologisch bouwen. Er was weinig geld, maar er was veel mogelijk. Iedereen werd aangespoord voor de troepen uit te lopen, naar oplossingen te zoeken die nog niet konden of mochten. En als ze daarbij af en toe iemand tegen de haren in streken, was dat extra leuk. Zo werden Jim en collega Jan Fokkema eens voor de rechter gedaagd door de branchevereniging van de zinkindustrie omdat ze in een handleiding duurzaam bouwen hadden geschreven dat zinken dakgoten slecht voor het milieu waren. Het sterkte ze alleen maar in het idee dat ze met iets goeds bezig waren.

De sev kreeg eind jaren tachtig een belangrijke opdracht van Heerma. In Den Haag deden sinds een paar jaar plannen de ronde om de woningcorporatiesector te verzelfstandigen. De 824 corporaties waren door middel van subsidies en leningen nauw verbonden met de rijksoverheid. Op het ministerie van Volkshuisvesting waren daarmee ruim tweeduizend ambtenaren belast. De kleine veertig miljard gulden aan subsidies drukten op de begroting, terwijl de staatsschuld met het oog op de invoering van de euro juist omlaag moest. Het zou dus niet slecht uitkomen als de woningcorporaties financieel op eigen benen kwamen te staan.

Jim was niet vies van een rekensommetje. In een autoritje tussen Rotterdam en Roermond bedachten hij en ministerieel topadviseur Jan van der Schaar dat uitstaande corporatieleningen konden worden weggestreept tegen toekomstige subsidies. ‘Bruteren’ noemden zij dit. Eén miljardentransactie was voldoende om de corporaties zelfstandig verder te laten gaan. De ministeries Volkshuisvesting en Financiën waren meteen enthousiast.

Dat gold niet voor de vertegenwoordigers van de corporatiesector, de twee machtige koepelorganisaties. Zij waren bang dat corporaties er financieel op achteruit zouden gaan. ‘Bruteren: wolf in schaapskleren’, stond in het ledenblad van koepelorganisatie de Nationale Woningraad. In een ander tijdschrift werd gewaarschuwd voor ‘de valse profeten, de mannen met baarden’ (Jim had in die tijd een volle baard). Een groep corporaties onder de naam ‘brute bruteerders’ procedeerde zelfs tot aan het Europees Hof tegen de verzelfstandiging. Jim leerde er zijn eerste lessen in machtspolitiek. De manier waarop Heerma ondanks de weerstand een akkoord met de koepels wist te sluiten, maakte grote indruk op hem. ‘Een bestuurlijke held’ zou hij hem later noemen. Nakomen wat je belooft en alleen iets besluiten als je goede dossierkennis hebt, dat waren de lessen van de staatssecretaris.

In augustus 1990 ontvingen alle Nederlandse corporaties een glimmende informatiefolder op A4-formaat. Linksboven op het omslag het geel-rode, constructivistische logo van de sev; rechts in grote witte letters ‘proefproject verzelfstandiging’. In twee goed gevulde pagina’s kondigde de stuurgroep aan op zoek te zijn naar proefkonijnen, corporaties die wilden meedoen aan een experiment waaruit zou blijken hoe ze zich zonder subsidies zouden redden. Een flink aantal corporaties meldde zich, waarvan er elf werden geselecteerd. Hun voornaamste drijfveer: meer vrijheid in de huurprijs die ze mochten rekenen.

Na de succesvolle afronding van het proefproject en de grootste financiële operatie uit de Nederlandse geschiedenis waren de corporaties in 1995 verzelfstandigd. De sev begon direct een proefproject om te onderzoeken hoe de nu zelfstandige corporaties zich konden omvormen tot ‘sociale ondernemers’. De bureaucratische uitvoeringsorganisaties die corporaties voorheen waren, moesten geoliede projectontwikkelaars met een maatschappelijk kompas worden. In een beleidsstuk stond: ‘Accent ligt nu op de invulling en het meetbaar maken van de sociale prestaties, die direct het belang van de klant raken en/of het belang van de klant dienen.’ Huurders waren klanten geworden, de overheid was een opdrachtgever.

In april 1997 zwaaide Jim af bij de sev en ging aan de slag als directeur van de Amersfoortse corporatie scw, een van de corporaties die hadden meegedaan aan het proefproject. Na jaren als opbouwwerker en volkshuisvestelijke rebel trad Jim toe tot de dagelijkse praktijk van de corporatiesector.

En dat was heel andere koek, merkte hij al snel. Als sev-directeur had hij toestemming nodig voor alle uitgaven boven de vijftigduizend gulden, de budgetten waren beperkt. Maar corporaties, die hadden geld te besteden. Op een van zijn eerste dagen werd de directeur gevraagd of hij bij het kruisje wilde tekenen voor een lening van tien miljoen gulden. Dat was slikken. Hij tekende niet voordat hij elke letter in het contract nauwkeurig had gelezen. Wat hij ook leerde: een corporatie was als organisatie een stuk hiërarchischer dan de sev. Daar was hij gewend geraakt aan tegenspraak en discussie. Als corporatiebestuurder was zijn woord wet.

Corporaties moesten gaan investeren in leefbare wijken, nieuwe woningen bouwen en een professionele bedrijfsvoering hebben. Ze moesten daarom wel aan schaalvergroting doen, was Jims stellige overtuiging. Onder zijn leiding groeide scw van vijftienduizend woningen in 1997 tot bijna het viervoudige vijftien jaar later. Door een fusie van vier corporaties, uit Amsterdam, Almere, Amersfoort en het Gooi, ontstond in 2001 De Alliantie, de derde corporatie van het land. De Alliantie was lang niet de enige fusiecorporatie. Onder het mom van professionalisering en schaalvergroting ging er een ware fusiegolf door corporatieland: in 2013 waren er van de 824 corporaties nog 389 over.

Het ontstaan van fusiecorporatie De Alliantie was al net zo berekenend als de brutering die Jim vanuit zijn auto mede bedacht. Een aantal grootstedelijke corporaties had geen geld maar wel grote verplichtingen op het gebied van stadsvernieuwing, terwijl de Gooise corporaties wel geld hadden. Onder Jims leiding investeerde De Alliantie in tien jaar 150 miljoen euro in de Amsterdamse Indische Buurt. Hetzelfde gebeurde later in stadsdeel Nieuw-West. Daar bewezen corporaties hoe onmisbaar ze waren, vond Jim. ‘De markt kan dergelijke stadsvernieuwing nooit op zich nemen. Particuliere investeerders en beleggers denken alleen aan complexen. Ze zijn bovendien heel selectief. Corporaties zijn wel van de wijken.’ Na de verzelfstandiging werden corporaties ondernemers die hun publieke taak als een marktpartij moesten gaan financieren. De Alliantie deed dat volgens Jims ‘Robin Hood’-principe. Zij bouwde middeldure huur- en koopwoningen om investeringen in achterstandswijken te kunnen financieren.

Ondanks de wens door fusie een ‘efficiency’-slag te slaan, hield De Alliantie vier regiokantoren open. De opbouwwerker blijft in de wijk, leerde Jim in Leeuwarden. Zelf zetelde hij in het hoofdkantoor in Huizen, waar hij iedere ochtend stipt om kwart over acht binnenliep. Beneden pakte hij Het Financieele Dagblad van tafel en maakte een praatje met de receptioniste. Boven wachtte zijn secretaresse die met hem mee verhuisde vanuit de Amersfoortse scw met een kopje koffie – geen melk, geen suiker – dat ze samen dronken als Jim niet direct een afspraak had. Op zijn ruime werkkamer op de eerste verdieping stond een metaalkleurige tussenwand. Wanneer je met hem praatte, leek hij een reusachtig schitterend aura te hebben. Aan de muur een straatnaambord met ‘Jim Schuyt, on(t)roerend goed, sinds 1949’.

Het enige wat in de crisisjaren niet werd ingeperkt was Jims salaris. Hij had alleen Vestia’s Erik Staal boven zich te dulden

Op een typische dag zat Jim veel in overleg, met de vier regiokantoren van De Alliantie, met de voorzitter van branchevereniging Aedes, of reed hij heen en weer naar Den Haag om op het ministerie van Wonen, Wijken en Integratie en later het ministerie van Binnenlandse Zaken, net als in zijn sev-tijd, gevraagd en ongevraagd advies te geven. Hij onderhield goede contacten met de hoge ambtenaren, die het veel langer uithielden dan de elf bewindspersonen die Schuyt in zijn periode in de volkshuisvesting meemaakte.

Als collega’s wilden weten wat er speelde in Den Haag belden ze Jim. Als ze wilden weten wat er speelde binnen De Alliantie lazen ze zijn blog. Tussen maart 2009 en september 2013 schreef hij op zondagavond ruim 320 blogbijdragen, alleen onderbroken tijdens de vakanties. Al vond hij dat eigenlijk maar niks, op vakantie gaan. Toch zette hij zich er één keer per jaar toe en reden hij en Yvonne met de caravan naar Toscane of Corsica. Pas in de auto lukte het hem zijn werk los te laten.

De verzelfstandiging had de corporaties, door lage rentes en stijgende huizenprijzen, geen windeieren gelegd. Corporaties konden ‘veilig lenen’ door borging van de overheid en gingen steeds meer taken op zich nemen, tot het bouwen van scholen, buurthuizen, sportvelden en het aanleggen van wegen en glasvezelnet aan toe. Bestuurders permitteerden zich steeds meer en liepen door overmoed tegen de lamp. De een verslikte zich in grondaankopen, de ander sjeesde in zijn Maserati over de trambaan in Amsterdam. Een Rotterdamse collega kwam in het nieuws door de aankoop van een stoomboot die miljoenen duurder bleek dan gedacht. Op verjaardagen moest Jim zich steeds vaker verdedigen voor zijn beroep: het imago van de corporatiebestuurder was besmet.

De incidenten waarmee corporatiebestuurders in het nieuws kwamen, stonden mijlenver af van waar woningcorporaties ooit voor waren opgericht: het huisvesten van mensen met een krappe beurs. Zijn oudere zus belde hem bezorgd op als er weer eens een corporatiebestuurder uit de bocht vloog. ‘Jim, daar doe jij toch niet aan mee?’ Maar de gematigde, voorzichtige Jim bedacht zich wel twee keer voor hij in risicovolle projecten stapte. Als er een kantoorpand gekocht kon worden in een wijk die De Alliantie wilde opknappen, deed hij dat alleen voor een redelijke prijs. ‘Laat een ander het risico maar nemen.’ Toen in 2009 de effecten van de crisis doordrongen, was De Alliantie de eerste corporatie die haar nieuwbouwportefeuille drastisch inperkte en de bouw van tweeduizend woningen schrapte.

Het enige wat in die crisisjaren niet werd ingeperkt was Jims salaris. Hij stond hoog boven aan het lijstje van bestuurders uit de publieke sector met topbeloningen; met een salaris van dik drie ton had hij alleen Vestia’s Erik Staal boven zich te dulden. Een beloning naar de spelregels van die tijd, zo verdedigde hij zichzelf. De Audi A6 waarin hij reed, was geen Maserati. ‘Je kunt een statement maken en in een Smart Diesel gaan rijden. Maar daar heb ik niet voor gekozen.’ Huurders spraken hem er wel eens op aan, maar werden weggewoven. Zijn salaris had immers niks te maken met de hoogte van de huren.

Pas echt geïrriteerd raakte Jim toen ‘zijn’ pvda in 2012 veelverdieners uit de eigen gelederen wilde aanpakken. Hij was toen al 36 jaar lid. Zijn partijlidmaatschap opzeggen ‘zou te veel eer zijn, voor een paar boze uitspraken van de partijvoorzitter’. Bij zijn afscheid plaagde emeritus hoogleraar volkshuisvesting en oude bekende Hugo Priemus (ook pvda-lid) hem ermee: was dat niet zwaar, zo’n salaris boven de Balkenende-norm?

Sinds de jaren negentig was alles groter geworden: de corporaties, de beloningen en de belangen. Maar de belangen van de grote stad waren niet die van het platteland. In 2002 besloten Jim en de bestuurders van vijf andere grootstedelijke corporaties dat branchevereniging Aedes hen niet goed vertegenwoordigde. Ze dreigden op te stappen, maar richtten in plaats daarvan hun eigen platform op dat zij De Vernieuwde Stad doopten. Jim werd de baas, zoals Jim altijd de baas werd. Hij had het netwerk, de rappe tong en het diplomatieke vernuft om te laveren tussen de ego’s van mede-corporaties Vestia en Ymere. De Vernieuwde Stad groeide uit tot een club van 23 corporaties en overlegde voortaan direct met het ministerie, en Jim maakte nog meer kilometers op en neer naar Den Haag.

Het was een kille, bewolkte vrijdagmiddag, begin december 2011, toen Jim voor het eerst van het derivatendrama bij Vestia hoorde. Die corporatie speculeerde met rentestanden en raakte zo twee miljard kwijt. De ambtelijke top op het ministerie van Wonen, Wijken en Integratie lichtte hem vertrouwelijk in. Direct informeerde Jim bij zijn treasurer naar de omvang van de derivatenportefeuille van De Alliantie, om zeker te weten dat hij zijn hand niet had overspeeld. Pas twee maanden later ontdekte de rest van de wereld Vestia’s miljardenverlies.

Vestia had bijna negentigduizend woningen door heel Nederland, de gevolgen leken enorm. Aanvankelijk dreigde het ministerie, net als bij de banken, te moeten ingrijpen. Maar de woekerende veenbrand van Vestia werd uiteindelijk door de corporaties zelf geblust. Het ministerie legde de corporatiesector een heffing van zevenhonderd miljoen euro op. In een poging de heffing voor te zijn, begroeven Jim en de andere leden van De Vernieuwde Stad de strijdbijl met branchevereniging Aedes. Samen vormden zij de taskforce Vestia en bedachten een alternatief reddingsplan. Onder het mom van ‘investeren en niet doneren’ zouden corporaties bezit van Vestia opkopen. De corporatiesector zou haar eigen rommel opruimen. Maar na maanden werk bleek deze oplossing onhaalbaar.

Het imago van de corporatiesector had door Vestia een fatale klap gekregen. Het beeld dat corporaties waren losgezongen van de maatschappij, van de politiek en van de huurders werd andermaal bevestigd. De Tweede Kamer stelde een parlementaire enquêtecommissie in naar het functioneren van het corporatiestelsel sinds de verzelfstandiging, toen de corporaties financieel op eigen benen kwamen te staan en ze zonder afgebakend speelveld ‘de markt op’ mochten, met de overheid als achtervang.

Met de val van Vestia viel ook het sprookje van de corporaties in duigen. Minister van Wonen Stef Blok (vvd) stelde vanaf zijn aantreden in 2012 alles in het werk om de corporatiesector te verkleinen en hun taken te beperken tot bouwen en beheren. Tot afgrijzen van Jim, opbouwwerker en hartstochtelijk pleitbezorger van de stadsvernieuwing. ‘Zonder investerende corporaties valt de wijkvernieuwing stil’, schreven hij en een collega-corporatiebestuurder in een brief aan de minister.

Op zondagavond 22 september 2013 laat Jim zich in de stoel achter zijn computer zakken, logt in op jimschuyt.nl en voert de tekst in van zijn wekelijkse blogpost. Als titel kiest hij ‘Afscheid’. In de tekst memoreert hij de mooie woorden die collega’s en een enkel familielid uitspraken tijdens het grootse afscheid dat De Alliantie organiseerde ter ere van zijn pensionering. Hij klikt op ‘publiceren’ en ziet de woorden op zijn scherm verschijnen. Onder aan de pagina plaatst hij een korte mededeling in een dun omlijnd kader. ‘Ik blijf schrijven en me bemoeien met het wel en wee van de volkshuisvesting. Ik kan niet anders.’


Bronnen: o.a. Het Financieele Dagblad, Leeuwarder Courant, de Volkskrant, Nul20; SEV-archief Nationale Woningraad (IISG, Amsterdam); Weblog jimschuyt.nl; H. Broekman et al, Wilsbeschikkingen: Opbouwwerk van de hand van Wil van de Leur (Den Haag, 2009); gesprekken met Jim Schuyt, Hugo Priemus, Jan van der Moolen, Jan Fokkema, Greetje Lubbi, Leo van Gent, Greta Versteeg, Theo Schuyt, Marien de Langen, René Scherpenisse, Marinus Knulst, Toos Kloppenburg


Beeld: Dordrecht – De Alliantie bouwde middeldure huur- en koopwoningen om investeringen in achterstandswijken te kunnen financieren (Kick Smeets / HH).