Ze heeft de trein gemist en nu staat ze daar, luidruchtig snuivend door haar neusgaten, op een goeddeels verlaten perron. Ze heeft mij nog niet gezien. Ik schat haar rond de zestig. Onder haar ene arm heeft ze een plastic zak van een supermarkt, waar het handvat van een kinderschep uit steekt. Aan haar andere arm hangt een tas van zwart leer, met in glittersteentjes ‘LIVE!’ op de zijkant. De laatste tijd valt mijn oog er vaker op dan vroeger; de T-shirts, jassen, bekers, petjes en tassen die ons dingen toevoegen in het voorbijgaan, meestal in het Engels. ‘Sweet living’, ‘Rule’, ‘Love under the sun’, ‘Bag of Joy’.
Communicerende kinderkleding, kakelende prints en brullende bagage. Voor wie enigszins dwangmatig leest, zoals ik, verandert menig mensenmassa in een kakofonie van wijze quotes, holle frasen en quasi grappige opschriften. Vaak vergeet de eigenaar van zo’n accessoire of kledingstuk bovendien welke boodschap hij of zij loopt uit te dragen. Een kalende man die met een verveelde uitdrukking Candycrush op zijn telefoon speelt en onderwijl een bammetje kaas naar binnen werkt terwijl er in koeienletters ‘Born to rock you’ op zijn borst prijkt – ik kan de aanblik maar moeilijk verdragen.
Inmiddels heeft de hijgende vrouw mij ook ontdekt en ploft naast me op de houten perronbank. ‘Godverdomme nog aan toe’, zegt ze welgemeend. De zak met de schep zet ze op de grond. Er zit ook nog een pluche eenhoorn in, zie ik nu. Met glitters. ‘Nooit rijden ze op tijd en als ze een keer op tijd rijden dan ben je al te laat’, vat ze samen. Uit haar handtas (LIVE!) haalt ze een telefoon en begint, tamelijk traag, een bericht te typen. ‘Dat ze weten dat het nog even duurt’, licht ze toe. ‘Tot oma met de cadeautjes komt.’ Mijn aandacht wordt inmiddels afgeleid door twee jonge vrouwen die aan de overzijde van het perron een groot kartonnen bord langs dragen. Ze zien er moe uit, maar op een tevreden manier. Ik kan niet lezen wat er op het bord staat, maar gezien de pietenmuts van de één en de roetvegen van de ander heb ik wel een vermoeden. Mooi zijn ze ook. Stralend van jeugd en veranderingsdrift.
En ik? Heb ik ooit een bord gemaakt, iets uitgedragen, al was het maar op een tas met glittersteentjes? Meer lezer dan schrijver, meer toekijker dan ingrijper. Uiteindelijk, denk ik, ben ik misschien vooral de vrouwelijke variant op de kalende man met zijn bammetje kaas. ‘Nou’, zegt de vrouw naast mij. ‘Als ik toch moet wachten…’ Ze neemt haar tassen op en verhuist naar de verderop gelegen rookzone. De meisjes aan de overkant stappen een trein in, het grote bord tussen hen in. Eenmaal thuis lees ik, enigszins tot troost, een klassieker van Maurits Mok. Over deelnemen en toekijken, over bouwmeesters en schoenstaarders, over geloven en meeleven. En hoe je, zomaar ineens, een eeuwigheid te laat kunt komen.
CONGRESGANGER
Ik was daar in het bezige gezelschap
van mensen, aangegord tot het verbouwen
der samenleving, en ik zag hen doende,
bouwmeesters, metselaars en timmerlieden,
en boog het hoofd en zocht de fundamenten,
nieuwsgierig en bezorgd; ik vond alleen
mijn beide schoenen die daar eenzaam stonden
ergens op aarde, ik vernam
als wind het reppen van de vele voeten,
geestdriftig naar de toekomst onderweg.
Ik wou wel meegaan, ik geloofde ook
in morgenstonden met vergulde monden
en armen die een brug van liefde slaan;
maar toen ik opkeek was het al te laat:
ik had een ogenblik niet meegeleefd
en reeds was ik een eeuwigheid ten achter.
Maurits Mok, uit: stormen en stilten, Meulenhoff (1956)