Strikt gesproken is er geen verhaal in deze film over een eenzame privé-detective op zoek naar liefde, wat het moeilijk, soms onmogelijk maakt om ernaar te kijken. Een psychologisch portret over vervreemding en melancholie is het evenmin, zodat de vergelijking met iconische personages als de verdrietige speurder in Francis Ford Coppola’s jaren-zeventigklassieker The Conversation niet opgaat. Beter is om zulke ‘logische’ kwesties achterwege te laten tijdens het kijken naar Aloys, het debuut van de Zwitserse regisseur Tobias Nölle, en mee te gaan in de surrealistische stijl van de film.

De schrijver en denker André Breton noemde het ‘ontworteling’. Oftewel wat er gebeurt wanneer je een werkelijkheid betreedt die weinig overeenkomsten met het vertrouwde toont. Grenzen worden overschreden; houvast is er niet; er geldt een nieuwe logica, die van de droom.

Ontworteld is deze Aloys Adorn (Georg Friedrich) toch al van top tot teen. Zijn vader, met wie hij kennelijk vele jaren lang een detectivebureau runde, is pas overleden. Het enige wat hij nog over heeft in het leven is zijn camcorder. Hiermee observeert hij in het geniep het spannende leven van anderen, net zoals Harry Caul in The Conversation. De bandjes bewaart hij obsessief, zodat hij ze iedere keer weer kan terugkijken. Een doodse saaiheid overheerst zijn leven. Dat verandert wanneer een tas met opnamen wordt gestolen en hij een telefoontje krijgt van een vreemde vrouw die Vera heet (Tilde von Overbeck). Die is wel of niet zijn buurvrouw die vermoedelijk, maar misschien ook weer niet, in het ziekenhuis ligt na een zelfmoordpoging. Hoe dan ook, hier hebben we herkenbare ingrediënten: de verdrietige hard boiled man en een mysterieuze, mooie vrouw. Wat we niet hebben is een verhaal, zodat we even zoekend zijn als Aloys.

Vera windt Aloys om haar vinger tijdens de telefoontjes, en wel met behulp van een in Japan ontwikkelde ‘techniek’ die ‘telefoonlopen’ heet: tijdens een gesprek is het mogelijk je te verplaatsen naar een setting beschreven door je gesprekspartner. Opeens is Aloys’ wereld anders. Nu hoeft hij niet bij de Chinees een enkele portie rijst te bestellen die hij in z’n eentje opeet, maar neemt hij samen met Vera plaats aan een tafeltje. Of bevindt hij zich in een groen bos waar hij zijn wang tegen een natte boomstam plaatst terwijl hij de stem hoort van de vrouw op wie hij verliefd is geworden.

Context voor de droomsequenties is er niet, behalve gestileerde sets en rekwisieten uit de jaren zeventig die gefotografeerd zijn met schaduwrijke belichting die de sfeer van zwaarmoedigheid verder versterkt. Het accent op het analoge (camcorders, telefoons met draaischijf) schept een spannend contrast met het thema van vervreemding in de virtuele ruimte. Een scène verbeeldt dit idee op treffende wijze: tijdens een sessie met Vera bevindt Aloys zich opeens in het bos, maar hij raakt verstrikt in het telefoonkoord. De vraag is of hij iets is opgeschoten in zijn trieste leven dankzij de connectie met de stem van een vrouw. Volgens de droomlogica wel: hij voelt van alles, dus hij voelt tenminste. Maar echt wordt het nooit. En dat maakt het geheel, zowel het leven van onze arme detective als de film zelf, eigenlijk totaal zinloos.


Te zien vanaf 20 april