Een jonge Nederlandse man ontmoet in New York op een plein toevallig een Amerikaans meisje, ze worden direct verliefd, ze besluiten de volgende dag te gaan trouwen, brengen samen de nacht door, maar de dag daarop is ze verdwenen en de man kan haar niet vergeten. Roel Bentz van den Berg houdt van dit soort nogal wilde verhalen die een sterk beroep doen op je goedgelovigheid als lezer. Is dit niet wat al te sterk, zou het echt kunnen, zomaar een meisje aanspreken in New York en dan verliefd worden? Mooi is het wel, in ieder geval romantisch, al zou je denken dat zo’n gegeven eerder in een romantisch liefdesdrama van pakweg Libelle thuishoort dan in een roman van een duidelijk literaire signatuur. Er komen wel meer van dit soort onverwachte ontmoetingen in dit boek voor. De held ontmoet jaren later bijvoorbeeld op een camping in Rome een meisje waarmee hij het meteen dezelfde nacht op ingenieuze wijze in zijn tent doet. Dit spreekt mij erg aan omdat ik dit soort dingen zelf graag mee zou willen maken en ze nooit meemaak, wat misschien ook maar goed is. Het punt is of ik er bij dit boek echt in wilde blijven geloven. Je moet natuurlijk geen romans gaan lezen en bespreken wanneer je niet van merkwaardigheden en rare toevalligheden houdt, dus moet ik niet zeuren, maar toch, ze bleven deze keer wel wat aan me knagen.

Bentz van den Berg laat deze gebeurtenissen overigens niet in de lucht hangen, het gaat hem niet om stoere verhalen. Hij heeft ze nodig om zijn held in een scherp licht te zetten. Hij wil iemand laten zien die niet in staat is toe te geven aan zijn lot, die bij alles wat hij onderneemt steeds een gevoel van «ontheemding» in zich voelt woelen, die steeds een, wat hij noemt, «ontbindende factor in zijn ziel» constateert. Die naar waarheid zoekt, maar niet in staat is de waarheid over zichzelf te onderkennen, laat staan vast te houden. Zijn held is metafoor voor de zoeker naar waarheid, iemand die daar altijd langs scheert of er uiteindelijk toch mee in de knoop raakt, of haar niet gelooft. Over de jaren zestig, de «Sixties» zoals hij ze noemt, denkt zijn held in nogal grootscheepse begrippen waarbij je je het ergste voorstelt: «Op een kosmische wind kwam er een soort sterrenstof onze kant opgewaaid die een drastische verandering teweeg zou kunnen brengen in de moleculaire samenstelling van de werkelijkheid zelf. Plotseling was het niet langer ondenkbaar dat bij een frontale botsing tussen een gedicht en een auto de auto het loodje zou leggen — of als halfgedroomde betekenisdrager opeens lyriek zou gaan vervoeren, en muziek.» Maar even verderop blaast diezelfde held dit soort essayistische en nogal kosmische bespiegelingen even gemakkelijk weer weg en heeft hij het over de kater waarmee alles ten slotte eindigde.

Deze roman is in de grond een essay, hij wil geen roman zijn, al vertoont hij toch alle kenmerken daarvan: de zoektocht, de flashbacks, de zelfverwerkelijking van de held, de personages, de vertellende ik. We worden meegenomen naar een feest, naar Amerika, naar Rome, naar Indonesië en we maken een huwelijkscrisis mee. En toch wil dit maar geen roman worden, omdat de gebeurtenissen illustraties zijn bij een wereldbeeld van de held. Hij bevat voortdurend bespiegelingen over de zin en onzin van menselijk contact, «het gemiemel en gemiespel van mensen, hun alles minimaliserende gemiezemuis», over liefde, waarvan je niet kunt vaststellen «hoe echt, hoe diep en hoe hard» die is of die je alleen kunt afmeten «aan wat je je van een ander — precies die ene en geen ander — toe wilt eigenen».

De schrijver laat zijn held zich verstrikken in dit soort zware bespiegelingen, vol heftige woorden, grootse gevoelens en zelfmedelijdende waarnemingen over zijn bestaan. Toegegeven, die bespiegelingen zijn, juist door hun bombast, soms ook meeslepend, je gaat er als lezer bijna nog in geloven ook, maar nooit helemaal, omdat je weet dat ze uit de koker komen van een romanheld die de schrijver heeft gebruikt als vehikel voor een beschouwing over de teleurstellingen van een generatie.

Roel Bentz van den Berg zet ons in dit boek kenmerkende taferelen voor uit de jaren zestig, zeventig, tachtig en het heden waar over hij vervolgens zijn held uitvoerig laat reflecteren. Het gaat niet om de gebeurtenissen en de handelingen, ook niet om de personages, het gaat om opvattingen daarover. Om ideeën. De Vietnamoorlog, een huwelijks crisis, modern kolonialisme, leeg hedonisme: dit alles komt voorbij, niet om een beslissend of een raadselachtig of een nieuw beeld te geven dat mijn ideeën erover aan het wankelen bracht, maar om erover te kunnen reflecteren vanuit het gezichtspunt van een held die het allemaal niet meer weet. Natuurlijk is iedere roman altijd ook een essay, hij bevat altijd een opinie over de wereld, een vervloeking of een lofzang, een godverlaten noodkreet of een vluchtpoging, maar in Dagen van vertrek is het romanachtige te veel naar de achtergrond verbannen. De personages zijn schimmen, de verhalen symbolen, en het geheel blijft een schema.