Druk als een klein baasje, door werk, sociale verplichtingen en al wat nodig is om een enigszins geregeld huishouden te voeren. De daarvoor nodige discipline is aangeleerd, niet verankerd in mijn karakter en wordt zichtbaar in de gemeenschappelijke delen van het huis. Daar ruim ik mijn aandeel in de troep op, was af, zuig en dweil (met mate). Mijn werkkamer toont de ware aard: daar heerst geen sociale controle en daaraan valt genadeloos de graad van drukte in een periode af te lezen. Prettig is de aanblik van stapels papieren, cd’s en bandjes niet, maar voor opruimen is tijd nodig, dus blijven zich archeologische lagen ophopen waarvan de betrekkelijke systematiek vernietigd wordt als iets dringend nodig is en ze dus doorploegd en omgegooid worden. Daaronder (niet onder de stapel maar onder het gedrag) schuilt naast tijdgebrek en chaotische geest een driedubbel onvermogen om weg te gooien.

Vanwege door nette armoe en oorlog aangeleerde veronderstelling dat alles wellicht ooit van pas kan komen (versterkt door weerzin tegen vervangings- en aanschafdwang). Onvermogen omdat alles (salarisafschrift uit 1965, scheerapparaat uit 1982) ooit een tastbare historische bron zal zijn. En onvermogen omdat aan te veel een emotionele betekenis wordt gehecht.

Toch, omdat ik Van Deijssel niet ben en er geen Harry Prick op mijn archief wacht, maak ik incidenteel schoon schip. En precies dat onderscheidt me van de mensen die te zien zijn in BBC’s Life Laundry (woensdagavond). Zij zijn, hoewel geen extreme zonderling of psychiatrisch patiënt, ver voorbij het punt van no return en kunnen alleen met professionele hulp uit hun chaos gered worden. Dat zij die (en de camera) toelaten is vaak een mirakel, want de aanblik die hun behuizing biedt is adembenemend. In die zin is de Laundry een programma voor sensatiezoekers. Ook in de zin dat, zonder al te expliciet gepsychologiseer, zich een levens- of relatieverhaal ontvouwt waaruit de wanorde in zekere zin verklaarbaar wordt.

Toch ligt het aantrekkelijke niet in de sores maar juist in het happy end, dat vaak met harde hand bereikt moet worden.

Dat men meedoet, betekent vaak niet dat men werkelijk bereid is afstand te doen van wat het leven aan spullen opleverde. De opruimdeskundige is een empathische maar onverbiddelijke vrouw die geen stinkende wonden accepteert en daarvoor uiteindelijk altijd geroerd wordt bedankt: van woestenij naar leefbaar huis. Mij boeit het vooral door het besef dat ik, bij lichte tegenwind, zelf rijp zou zijn voor Life Laundry.