In de veelgeprezen onschuld van «zoet Suriname» vóór 1982 heb ik nooit zo geloofd. Harde slavernij die voortduurde nadat de rest van Europa ermee was gestopt; oorlogen tegen indianen en marrons; belazerde behandeling van Hindoestaanse contractarbeiders en harde onderdrukking van hun protest; dito reactie op sociale onrust tijdens de crisisjaren; ra cis me; patronagesysteem, cliëntelisme, machts misbruik en corruptie die na de onafhankelijkheid alleen maar toenamen: voilá het Paradijs. Het gejuich dat in 1980 opging toen wat sergeants een vakbond vroegen, maar een staat kregen (enthousiast mishandelden ze onder het oog van de camera en onder luid applaus van de bevolking mensen die van diefstal werden verdacht), het spreekt boekdelen zowel over hoe «zoet» Sranan daarvóór was als over wat te wachten stond. Misschien sloeg die lof wel op een levensgevoel dat veel lichter is dan mijn poldercalvinisme en dat door zowel Surinamers (althans Creolen) als Hollandse reizigers wordt geroemd; en misschien sloeg hij wel op die vermaarde tak die je maar in de grond hoeft te stoppen of de bananen komen te voorschijn (ondervoeding in Paramaribo maakt die legende extra navrant); maar ik houd het erop dat onder de bulderende Creoolse lach meer sores schuilt dan menige schateraar lief is.
Hoe gruwelijk het na 1982 misging, was weer eens te zien in nps Dokwerk dat Bang (voor altijd) bang van Roel van Broekhoven uitzond. Hij mocht met een groepje militairen terug naar plekken waar ze destijds tegen het Junglecommando hadden gevochten en waar ze diepe traumas hadden opgedaan. En dan was deze groep nog relatief stabiel, in die zin dat ze militair zijn gebleven en daar mee een vaste baan en inkomen hebben. Veel van hun ex-collegas zijn verslaafd, crimineel, zwaar gestoord of alledrie. Onbegrijpelijk vind ik dat Van Broekhoven de massaslachting in Moiwana, het Surinaamse My Lai, ongenoemd laat: deze militairen is niet alleen veel aangedaan, ze hébben heel veel gedaan. Maar ook met dat besef groeit bij de kijker mededogen met deze mannen die waarschijnlijk dader maar inmiddels vooral slachtoffer zijn geworden. «Hilarisch» werd in recensies de scène genoemd waarin Ronnie Brunswijk de groep passeert en stopt voor een vrolijk praatje. Al even bizar de oud-commandostrijder die een eindje in hun busje mee rijdt, uitlegt hoezeer de soldaten zich hebben laten foppen en dat ze alleen nog maar leven omdat zijn groepje te weinig wapens had. Smakelijk gelach van de «gefopten». Maar kapot zijn die wel. Hilarisch? Dit alles met dank aan de geniale Bouterse.