In mijn jonge jaren was het met de muziek overzichtelijk gesteld: je was van de hoge (die liep van Bach tot Bartók) of van de lage cultuur (Eddie Christiani: «Als ik tweemaal met mijn fietsbel bel, nou dan weet je ’t wel»). Daartussen bevond zich niets, tot zich gelijk met de puberteit een dubbele Derde Weg openbaarde: het chanson (nadien overdreven verguisd want Trenet, Brassens, Patachou, Montand, Mouloudji, Béart, Ferré, Aznavour, Brel waren bergtoppen van het lichte lied, vergeleken bij de molshopen die na hen en elders aan het kwelen sloegen — toegegeven, een wat ongelukkige metafoor), en de jazz. Met honkbal was die muzieksoort het enige uit de Amerikaanse cultuur dat ik, trouw zoon van mijn vader, niet minachtte, want cultureel anti-Amerikanisme is heel oud — en dan waren wij thuis nog niet eens communist.

De Franse documentaire L’Amérique insolite, die een beeld gaf van de zich daar ontwikkelende consumptiemaatschappij, trok volle zalen en riep bij een enkeling jaloezie, bij de meesten weerzin op: plat materialisme in een geschiedenisloze samenleving vol geestelijke leegte, zoiets. Op jazz na dus (wisten wij veel van Pollock, De Kooning, Bellow en Updike). Wie mee wilde tellen, liet al gauw dixieland achter zich en probeerde een kaartje te krijgen voor Art Blakey and His Jazz Messengers (!) in het Concertgebouw in de zalige hoop live Moanin te zullen horen dat we op onze kamertjes grijs draaiden. En verdomd. Meezingen kon niet, dat deden we thuis, desnoods zonder plaatje, en als Van Kooten en De Bie ooit de geest van een ganse generatie troffen, dan die keer dat ze als oudere jongeren precies dat nummer sax-mimend natoeterden, rijk en armzalig tegelijk.

Op mijn honkbalclub zat een jongen die via de harmonie dat instrument had leren spelen, en we ruilden e.p.’tjes. Mijn Charley Parker (wiens Olympische hoogte ik niet doorzag) tegen Gerry Mulligan of Horace Silver. Ik toeter incidenteel nog Moanin met de mond, hij heet Hans Dulfer en toetert echt. Het zal rond die tijd zijn geweest dat L’ascenseur pour l’échafaud het oude Europa en het alternatieve Amerika bijeenbracht: Jeanne Moreau met Miles Davis. Multicultureel in ideologische zin: uit confrontatie komt iets hogers voort. Zoals de jazz zelf, die bordeelmuziek (de oorspronkelijke naam «jass» zou afkomstig zijn van het jasmijnparfum dat hoeren in New Orleans opdeden), product van meerdere culturen is en blijft. Kijk en luister vrijdags naar Wynton Marsalis, die subliem de jazzgeschiedenis vertelt en speelt.