Krokodillentranen leken het me niet, die Bram van Splunteren voor eigen camera vergoot. «Man in de war», zoveel was duidelijk en dan willen de waterlanders soms komen. Dat hij zich bewust was van het uitzonderlijke karakter van de scène («emotietelevisie bij de VPRO», dacht hij onder het huilen) doet daar niks aan af. Ook «echte» gevoelens kunnen tegelijkertijd ervaren en waargenomen worden door wie van nature waarnemer is. Zeker als dat zijn beroep is en hij ook nog eens bezig is dat uit te oefenen. Bovendien kunnen «echt» en «onecht» bij tranen niet altijd scherp onderscheiden worden, ook niet door de plenger zelf.

Sentiment en vals sentiment — er bestaat geen lakmoesproefje voor. Bij mij althans loopt het door elkaar. En zelfs al wantrouw ik mijn incidentele tranen («is dit geen kitsch?» «is dit geen zelfmedelijden, broeder»?) dan nog zijn ze «echt» — ze bewijzen hooguit dat ik minder smaak heb en minder nobel ben dan ik zou willen zijn. Wel bespaar ik nagenoeg iedereen mijn huilbui, in tegenstelling tot Bram die, in crisis rakend op het VPRO-parkeerterrein, een cameraman belt om die breakdown te registreren. «Bedankt dat je zo snel wilde komen», zegt hij ten afscheid.

Toch had ik ook die passage graag voor lief genomen als noodzakelijk onderdeel van een zelfonderzoek. Maar de pest is dat ik warm noch koud werd van de Van Splunteren-emoties. Zijn trilogie begon met de vraag wat het een mens oplevert om altijd kritisch naar alles te kijken. De vraag past wonderwel binnen het VPRO-verlangen over te stappen van cynisme naar compassie. Maar al gauw spitste de zaak zich toe op Van Splunterens moeizame verhouding tot zijn zoon — wat het bar persoonlijk maakte terwijl tegelijk nogal onduidelijk bleef waar het precies wrong en wat wij ermee van doen hadden. Waarna in deel 3 het echte probleem (?) in door de VPRO gefnuikte ambities bleek te zitten.

De vorm nogal rommelig met veel elkaar overlappende gesprekspartners; en de vent begon me langzamerhand tegen te staan. Met een tragiek die maar niet tragisch wilde worden. Leedvergelijking is uit den boze, maar «deine Sorgen möcht’ Ich haben», moet menige kijker toch gedacht hebben. Van Splunteren heeft een behoorlijke staat van dienst (als in een soort cv rolden zijn producties door het beeld). Bizar is dat de grootste roem in zijn loopbaan hem nu toevalt voor matige televisie over sores thuis en over het probleem dat hij te weinig roem kent.