Niet ver van het Drielandenpunt kregen we Nederland 2 zo belazerd (en België al helemaal niet) dat ARD en ZDF blik op en commentaar bij de Portugese velden moesten bieden. Waardoor ik weet dat Seedorf als «schwieriger Typ» bekendstaat, Davids niet de grote vorm had («aber das ist doch nicht mein Edgar Davids») en er verbazing heerste over het gebrek aan zelfbewustzijn tegen Portugal («diese Holländer, alle solche grosse Fussballspieler» — dat hoor je bij ons toch niet meer zo vaak). «Mijn Edgar», dat klinkt heel anders dan die Duitse vrouw in een Zeeuws hotel die ik bij een invalbeurt van Gaston Taument ooit hoorde zeggen «schon wieder kein Rassenholländer» — sindsdien een gevleugeld woord in huize Kooi, dat overigens ook niet van vreemde smetten vrij is. «Sie sind nicht richtig auf dem Platz» was de Duitse conclusie en laten we het daarop houden. Net als op «arm Tsjechië» dat in een grandioze finale kampioen had moeten worden aan de hand van Renaissance-engel Nedved (die we dan vergaven dat hij niet alleen Heitinga lelijk naaide, maar daarop aangesproken ook nog eens bijkans barstte van heilige verontwaardiging).

In de hemel is gerechtigheid. Op aarde zelden, zoals ook Recordings aantoonde. Want al begon dat met een vrolijke Hongaarse bijdrage waarin de meisjes werd aangeraden hun vrijer zo zorgvuldig te kiezen als je uien en aardewerk op de markt uitzoekt (veel liederen dateren uit voor-industriële gebieden en tijden), overheersend waren afscheid, verlies, gemis en rouw. En zelfs als dat niet het thema was, werd menige zanger door treurnis overmand, louter door het heimwee dat de klanken, ook vrolijke, opriepen. Niets raakt immers dieper dan muziek — of het zou geur moeten zijn, maar die is veel moeilijker terug te organiseren.

Curieus was het Hollandse aandeel. Onder meer het eindeloze verhaal van de jongen die van vader uit vrijen moet, daar bang voor is en voorgoed afknapt omdat «zijn been» stijf wordt en hem pijn doet. Bovendien kroelt ze hem door zijn haar, wat moet ze daar? Je hoort het een Servische minnaar niet gauw zingen. En dan was er de man die in het jeugddialect van schrijver A.F.Th. zong over kleine Jan die op zijn verjaardag overreden wordt als hij vader uit de kroeg wil halen. Stervend wordt hij het café binnengedragen: Jantje slaat zijn ogen op/ Kijkt in pappie’s dronken kop. Die directe taal maakt precies het verschil tussen volkslied en maaksels uit de smartlappenfabriek.