Rond Possesse liggen drie steden. Na wandelen in heuvelend Argonne-landschap met afwisseling van bouw- en weiland, bos en ontelbare meertjes — dagen waarop je slechts dieren ontmoet — willen we bedrijvigheid. Eerst naar Vitry-le-Francois. Verbazing over het centrale plein dat zowel iets van de Place des Vosges als iets onbestemd karakterloos heeft — zoals het hele stadje. Blijkt een reconstructie van wat tot 1940 nog zestiende-eeuws was — met dank aan Hitler. Vergeefs zoeken we naar de Monoprix om verwezen te worden naar Leclerc, hypermarché aan de rand. We bedanken voor dat genoegen en drinken wat op het enige terras.
Dagen later wordt het Châlon-en-Champagne voorheen Sur Marne. Niet verwoest, combinatie van moois met gruwelbouw. Een enkele verdwaalde toerist die extra opvalt tussen de weinige autochtonen. Want deze stad lijkt zo mogelijk nóg dieper te slapen. Weer geen Monoprix. Die vinden we pas in Bar-le-Duc — althans, de archeologische resten: bouwvakkers zijn doende met ombouw tot restaurant. Wel biedt Bars benedenstad leven op deze marktdag. De Renaissance-wijk ligt hoog. We verheugen ons op stedenschoon en een terrasje. Stedenschoon vinden we volop: die bovenstad is een juweel. Maar het enige café blijkt gesloten, en we kunnen kiezen tussen de bakker, maar die heeft middagpauze, en het Italiaanse restaurant.
Kan dit kijk-mij-reizen-gezeur afgelopen zijn?
Goed. Maar ik moest lachen om inconsequentie: enerzijds toerist die zich geen toerist wil wanen; anderzijds onaangenaam getroffen als in zoiets moois nauwelijks horeca is.
Iets anders is minder lachwekkend. Terug in Châlon beland ik in een Carrefour: aan de stadsrand winkelen de horden stedelingen en buitenlui die tot niet zo lang geleden de binnensteden levend hielden. Een revolutie die ik uit kranten ken maar voor het eerst ervaar. En ik weet niet wat erger is: hun redelijk intacte maar dode stadjes of onze variant waarin elk oord door middel van vernielde puien hetzelfde Blokker-, Kruidvat-, Zeeman-aangezicht kreeg.
In Bar staan we op de trappen van de Saint-Etienne (waarin René van Châlon, door Richier gebeeldhouwd zoals hij er drie jaar na overlijden uitzag: geraamte met vleesresten maar wel met triomfantelijk geheven arm) en kijken over de mooie, lege Place St. Pierre. Dan schuift een drietal in beeld: twee agenten, Bulletje en Bonestaak, en een zeventienjarige blonde jongen. Bulletje heeft hem in de handboeien geslagen. Ze sjokken voorbij en verdwijnen. Was ik scenarist, ik bouwde drama rond dit tafereel. Alleen de locatie is al top.