Mijn vader nam me rond mijn tiende mee naar het Rijksmuseum. Uit educatieve overwegingen, want hij is er daarna nooit meer geweest. We begonnen bij de Middeleeuwen. Aan een kruis genagelde naakte, bloedende mannen hingen er bij bossen. Verder een scala van martelvarianten van Heiligen en het afslachten van baby’s. Toen we een triomfantelijke mevrouw zagen met een afgehakt hoofd op een schaal in een plas bloed wilde ik naar huis.

In twee gymnasium kwam de herkansing. Deze keer werd het een openbaring dankzij mijn geschiedenisleraar en kunstkenner Van Huet. Belezen, briljant formulerend, ontmythologiserend en hartstochtelijk liefhebber van beeldende kunst, inclusief strak Hollands modernisme en Cobra, wat vroege jaren vijftig niet vanzelfsprekend was, zelfs niet onder leraren – wat zeg ik, tekenleraren. Hij onderwees de hoofdstromingen en leerde ons het verschil tussen kunst en kitsch voorzover dat kan (schijnt nu verwerpelijk elitair te zijn). Als jaarafsluiting een quiz. We kregen een groot aantal dia’s voorgezet en konden punten verdienen voor het plaatsen in tijd en regio, herkennen van stijl en noemen van de maker of zelfs de titel van werk. Ik won en ben voordien noch daarna zo trots geweest: geslaagd voor het toelatingsexamen tot de wereld van kunst en cultuur. De prijs was een boekje over Michelangelo, met zwart-wit-reproducties. Waaronder het Medici-grafbeeld Het ochtendgloren in de San Lorenzo, Florence – een vrouwelijk naakt met prominente, als het ware opgeplakte borsten. Die van mijn moeder had ik nooit gezien, ik hoopte dat ze de bladzij zou overslaan maar hoorde haar mijn vader vragen of dit niet een wel heel idiote prijs was voor zo een kind (wat ik wel en toch ook niet helemaal meer was). Ze lieten het er godlof bij.

Wat voor mij Van Huet betekende, betekende voor Pierre Janssen ‘de heer De Joode’, zijn leraar Nederlands. Die liet zijn leerlingen een zwart-wit-plaatje van het Sint Joris-beeld door Donatello zien en verklaarde gedreven wat zo bijzonder was aan vorm en houding van Joris. Dat werd dus Janssens paspoort tot de kunstwereld. Ik ontleen zijn verhaal, dat als madeleine werkte, aan een nieuwe documentaire over de man van Kunstgrepen die de bevlogen kunstleraar van gans een volk werd. (Ik zeg ‘nieuw’ omdat curieus genoeg Andere tijden recent ook al een aflevering aan hem wijdde Een getalenteerd, complex mens. Die naast veel lof ook kritiek kreeg, vooral uit de hoek van kunsthistorici en museumbazen; en die daar slecht tegen kon, mede doordat hij, ongediplomeerd kunstrecensent die directeur van de musea in Schiedam en Arnhem werd, ook de onzekerheid meetorste die veel niet-academici op hoge posities kennen.

Een van de kritiekpunten op Janssen was een zekere koketterie. Was hij vooral acteur? Nee, zegt Wim Pijbes in de film, hij was authentiek. Ja, zegt wijlen Leen Timp: zelfs het trillen van zijn handen was er niet als hij tijdens een repetitie iets aanwees; dat deed hij pas als de camera liep. Overigens is Timp vol lof, gelukkig, want de oplettende kijker ziet dat die tremor er ook vaak was als Jansen niet in zijn rol was. Sterker, in een prachtig verhaal van Hendrik Driesse, directeur van museum De Pont, speelt het trillen, zonder camera in de buurt, een centrale rol: een diep ontroerde, al oudere Janssen mocht van een Londense curator brieven van Cézanne vasthouden – hevig schuddend en zonder handschoenen. Het was nog ultradun luchtpostpapier ook: Driesse stond doodsangsten uit. (De curator, te laat gekomen op deze afspraak vanwege een lunch, had dan ook een drankkegel van hier tot de Mont St. Victoire – kegel die Driessen in verband met Cézanne wel een toepasselijke vorm vond).

Het levens- en carrièreverhaal over Janssen wordt door legio talking heads verteld. Zijn opvolgers als televisie-explicateurs, Van Os en Pijbes, komen in soundbites voorbij. Beiden waarderend, hoewel hun eigen aanpak verschilde van toon, stijl en van aanpak. Panorama Pijbes is net afgesloten, en hoewel de thema’s interessant waren en de combinatie ‘oud’ en ‘nieuw’ (dat laatste dankzij kunstenaars van nu) soms werkte, stal het programma mijn hart niet. Wat toch te maken heeft met de persoon die ik net iets te goed leerde kennen door Oeke Hoekendijks Nipkow winnende documentairereeks Het nieuwe Rijksmuseum. Een ongeduldige Macher, ook hier, bij wie je het woord ‘liefde’ (voor kunst) niet snel voelt opborrelen. En wiens snel gesproken verhandelingen behoorlijk cerebraal en tegelijk niet altijd verhelderend zijn. Maar oordeel zelf: ze staan bij elkaar op Uitzending gemist.

Pijbes is eigenlijk tegenpool van Janssen, die het qua emotionaliteit soms een beetje bont maakte. Maar allemachtig, wat wist die te boeien en enthousiasmeren. Getuige ook een klein koor van oud-cursisten en -collegae. Een mooie rol is weggelegd voor zijn dochter Evelyne, zelf beeldend kunstenaar geworden, die met liefde en incidentele distantie (‘onze moeder duldde geen diva-gedrag: één diva in huis was genoeg’) en in licht-volks dialect herinneringen ophaalt en haar eigen werk toelicht. Naarmate de film vordert gaat die en daarmee de hoofdpersoon de kijker meer raken. Mede dankzij Piet ten Broeke, die in Arnhem tien jaar Janssens manusje van alles was. Hij is vol van een mengsel van ontzag en liefde. Omdat Janssen in het gras zittend met een klas schoolkinderen het dubbelportret van Dick Ket en diens vader, door Ten Broeke dus buiten neergezet, niet zelf duidde, maar socratisch door hen liet duiden. Vertellers ken ik volop (ik was er als leraar zelf een) maar wie de kunst verstaat vragenderwijs vermoedens en kennis aan te boren en die te verrijken, die is een waarlijk Grote. En voorgoed om ben ik als Ten Broeke vertelt over Janssens lessen aan en met blinde kinderen. Hij gaf hen objecten in handen en liet hen daarover praten. Het resultaat was diep indrukwekkend, zegt hij. ‘Jammer dat ik de enige ben die dat heeft meegemaakt.’ Van de zienden dan.

Citeren we tot slot Janssen zelf: ‘Kunstgrepen heeft eigenlijk heel weinig met kunst te maken.’ Waarover gaat het dan wel? ‘Over verdraagzaamheid. Het gaat over het vreemde dat je tegenover je krijgt, het rare, het schijnbaar onbegrijpelijke. En dat je je best zou kunnen doen je daar eens in te verdiepen. Met al die duizenden dingen die ik liet zien bedoelde ik “dat zijn eigenlijk mensen; en je kunt je best doen op die mensen”.’ Een Gutmensch, wat u zegt.

Lex Reitsma, Pierre Janssen: In de greep van de kunst, AVROTROS Close UP, zondag 28 mei, NPO 2, 19.15 uur