’s Morgens, op de Landelijke Gedichtendag, werd mij in de openbare leeszaal een velletje met een vers van Gerrit Komrij in de hand gedrukt. Het ging over de leeshonger waardoor hij reeds in zijn jonge jaren werd verteerd. ‘Tweemaal, op dinsdag en op donderdag, verdween ik in het ruime trapportaal. En kwam weer buiten met een brede lach. Ik had mijn voorraad boeken andermaal.’ Diezelfde avond vernam ik uit de krant dat Gerrit Komrij tot Dichter des Vaderlands, met een termijn van vijf jaren, was benoemd. Dit bericht stemde mij buitengewoon tevreden. Als ik iemand een dergelijke, prestigieuze nevenbetrekking gun, is het Gerrit Komrij. Hij is een echte cultuurdrager, dichter en criticus, vertaler en essayist, toneelschrijver en bloemlezer — en heeft ongetwijfeld veel in het leven van menige letterlievende landgenoot betekend.


In positieve en negatieve zin. De weg naar Arcadië is bezaaid met de lijken van de schrijvers en schrijfsters waarin hij zijn klauwtjes heeft gezet. Lang geleden; inmiddels concentreert Komrij zich voornamelijk op de poëzie. Hoe dan ook, zijn literaire beschouwingen waren even vermakelijk als verschrikkelijk. In elk geval was het altijd effectief, soms in de vorm van een broekwarm pak slaag, soms in de vorm van een elegante uithaal. Geen gelul, leerde Komrij, dichten heeft niets bovenaards, dichten kun je leren. ‘Geef mij een klas met honderd leerlingen en na een kwartaal dichten er drie van zoals ik en (je moet tenslotte niet alles tegelijk willen) zevenennegentig als J. Bernlef.’


Zijn definitie van de ideale criticus is een onverhuld zelfportret. ‘De echte, goeie criticus (ik denk hierbij dus vooral aan mijzelf) is een zure, slecht in het pak zittende tobber, die door tijdgenoot en nageslacht gelijkelijk verguisd wordt. Des morgens drinkt hij eerst een beker azijn; des middags nuttigt hij een licht déjeuner van zuring en karnemelk; en des avonds leest hij zijn verfoeilijke boekjes en kijkt hij naar minderwaardige tv-programma’s; des nachts ten slotte, na een soupeetje van duivelskervel en smeerwortel, zet hij zijn geniale gedachten zwierig op papier. Zo is het en het zal nooit anders worden. De criticus rolt zich als een goddelijk varken in afzichtelijk proza, en kwijlt bij elke misgeboorte. Het grote miskent hij, en de zwakkelingen trapt hij terug in de vergetelheid.’



Heel schrijvend Nederland sidderde onder zijn zweepslagen en niemand, ook erkende kanonnen als Hugo Claus en Harry Mulisch niet, dorst iets terug te zeggen. Zijn bloeddorst lijkt gestild, zodat zich inmiddels de eerste verschijnselen voordoen van lieden die zo moedig zijn om ‘die verwaande kwast’ (de dichteres Nel Benschop) eens een koekje van eigen deeg te geven. Gerry van der List heeft hem het hanteren van ‘verbaal geweld’ verweten en de Belg Patrick Demompere noemde hem in de pas verschenen bundel Erg! een specialist in ‘eendagsvliegen en door hemzelf opgeklopte lichtgewichten’. Demompere bestrijdt zijn collega met diens eigen middelen: het scheermes en de rapier. ‘In het algemeen is Gerrit Komrij in de Nederlandse letteren een ernstig overschat fenomeen. In zijn kielzog sleept hij een stel oudere jongeren mee, in noord en zuid, die zich door zijn spraakwater het hoofd op hol hebben laten brengen en die sindsdien hun best doen net zo melig te zijn als hun voorbeeld. Komrij is gewoon een slappe zak die graag gemeen wil lijken, maar die bij nadere beschouwing nooit écht bijt, gewoon omdat hij een slappe zak is.’


Deze Demompere kan trouwens goed uit zijn woorden komen. De wijze waarop hij de schrijfster Ciska Muller in haar veelvoudige jankpartijen (‘Mijn tranen zijn nog zouter dan de zee’) laat verdrinken getuigen van enig talent. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop hij de oeverloze, Oost-Indische vraatzucht (‘Intussen had ze ook dikke santen met daon pandan en wat tepoen kandjie en zout aan de kook gebracht’) van de schrijfster Marion Bloem aan de orde stelt. Lieve Heer in de hemel, zal de schrijver Kees Ouwens, bevlogen bezinger van de kunst der masturbatie, het ooit nog wagen achter de schrijfmachine plaats te nemen? Hij is, zegt Demompere, ‘het zwaarste geval van quasi-literaire zelfoverschatting waar ik ooit op ben gestoten. Bijna driehonderd massieve bladzijden non-taal over non-gebeurtenissen van een gelipte rukker die zijn navel voor het middelpunt van het zonnestelsel houdt. “Thuis hoorde ik je ijle suizeling mijn besnaardheid geleiden om je borst te volzingen.’’ En zo voort, bijna driehonderd bladzijden vol ongestructureerde pseudo-pythische onaneerkreten. Zelfs de eeuwig geduldige, eeuwig zoutzuurbestendige maag van de heer De Slegte mogen wij dit niet aandoen.’



Zowel Gerrit Komrij als de firma De Slegte duiken ten tweeden male in de bundel op: in de bespreking van Geert van Istendaels Bekentenissen van een reactionair schreef Van Istendael: ‘Wie bij een kleermaker een pak bestelt en bedrogen uitkomt, sluipt, opgetuigd als een vogelverschrikker, schichtig langs de straten en hangt dat pak snel in de kast. Wie een boek van mij leest en het niet goed vindt, brengt het naar De Slegte. Ontwerpt een architect een onding, dan móeten wij daar met zijn allen elke dag opnieuw tegenaan kijken.’


Waar doet dit citaat ons aan denken? Aan een citaat van Gerrit Komrij, constateert Demompere. ‘Je merkt eerder dat je een colbert met een dromedarisrug hebt gekocht dan dat de architecten je bij de neus hebben genomen. Als de Bijlmermeer een boek was geweest, had ze allang bij De Slegte gelegen. Architectonische vergissingen vallen niet ongedaan te maken.’


Betrapt! Door de scherpzinnige en belezen Patrick Demompere, die zich ook in dit opzicht een waardige discipel van de door hem bekritiseerde Gerrit Komrij toont.


Voor de rest speelt deze Demompere in het Belgische literaire leven geen enkele rol. Hij wordt nooit ergens gesignaleerd, niet in café De Dolle Mol te Brussel en niet op de jaarlijkse Boekenbeurs te Antwerpen. Hij wordt niet geïnterviewd en vertoont zich nooit en te nimmer in komische tv-quizzen. Hij lijkt, buiten die enige bundel literatuurkritieken, niet te bestaan. In feite bestáát hij ook niet. Dat komt doordat het inmiddels wel duidelijk is dat Patrick Demompere in werkelijkheid een pseudoniem van Gerrit Komrij, poet laurate, is.