Niet alleen encyclopedische kennis was op die manier tot je te nemen, ook zag je die toekomstige lezers door een achtbaan van emoties razen – giechelen, huilen, ontroerd zijn – en hóp, weer een boek uit.
Ik heb me lang afgevraagd waarom dat eigenlijk zo onmogelijk is. Waarom zijn veel andere Star Trekkerige fantasieën al lang gerealiseerd en deze niet? Het versnellen van informatieoverdracht is toch zo’n beetje de hoofdmissie van onze soort?
Het antwoord vond ik onlangs bij de Duits-Koreaanse filosofe Byung-Chul Han, die in haar recente essayboek (De vermoeide samenleving) stelt: ‘Versnellen kun je alleen een proces dat additief is, en niet narratief.’ Je kunt treinen sneller maken, net als computerprocessoren of pakjessorteermachines, maar een verhaal heeft een eigen ritme en duur. Iedereen die wel eens kinderen voorleest weet hoe weinig speelruimte er in het tempo is. Zelfs van De Gorgels van Jochem Myjer – geweldig leuk boek trouwens – blijft niets over als je het in het ADHD-tempo van zijn schepper zou afratelen. Nee, verhalen dwingen hun eigen snelheid af. Het zijn partituren met erboven die fraaie aanduiding: ‘tempo giusto’, het juíste tempo.
Han beschouwt ook rituelen en ceremonies als narratieve, niet-versnelbare processen, en er is wel wat voor te zeggen om ook romans als rituelen te zien, als processen die je doormaakt en die je in het beste geval ook nog transformeren. Na het lezen ‘ben je niet meer dezelfde’.
‘Maar’, vervolgt Han, ‘de transparante samenleving schaft alle rituelen en ceremonies af omdat die niet kunnen worden geoperationaliseerd, omdat die bij het aanjagen van de informatie-, communicatie- en productiestroom optreden als rem.’
De roman is zo’n rem. Toch zie je dat ook boeken zich op een ander niveau wel degelijk voegen naar de stroomversnelling, dat ook zij verschijnen in een wereld waarin alles ‘radicaal vergankelijk’ wordt, zoals Han het uitdrukt. Bedenk maar eens hoe lang een boek nog in de winkel ligt. Een week of zes als je geluk hebt. En pakweg tien van vierhonderd jaarlijks verschenen romans krijgen misschien een tweede kansje, als ze een nominatie krijgen voor een grote prijs. En dan is er nog de minuscuul smalle categorie bestsellers die hun ligtijd ook weer wat rekken.
Het vreemde is dat al die kort-liggende boeken wel geschreven worden alsof ze radicaal onvergankelijk zouden zijn. Ze zijn geconstrueerd als huizen, met plannen, research, schema’s, geploeter, advies van redacteuren en vrienden, afwerking door persklaarmakers en correctors, enzovoorts.
Die methode verschilt in wezen niet van die van honderd jaar terug. Het verschil is alleen dat al die energie resulteert in een exposure van maar een paar weekjes. Welnee, zult u tegenwerpen. Zo’n boek kun je steeds opnieuw lezen, generaties lang. Ik betwijfel of dat nog gebeurt. Zijn er lezers die moderne romans na een paar jaar nog eens herlezen? Leest iemand de doden nog? Zelfs Gerard Reve had gelijk toen hij in een interview beweerde: ‘Na mijn dood word ik op de scholen tien jaar vrijwillig gelezen en daarna nog eens tien jaar verplicht. Dan noemen ze een straat naar me. En dan ben ik helemaal vergeten. Niemand weet toch meer wie Tweede van der Helst was?’ Die eerste tien jaar zijn overigens over twee maanden voorbij.
Er moet een tijd zijn geweest dat kunstenaars helemaal niet voor het heden meenden te werken, maar met hun oeuvres aan iets blijvends timmerden. Rilke beschrijft dat ergens: ‘Wat de kunstwerken onderscheidt van alle andere dingen is de omstandigheid dat het als het ware toekomstige dingen zijn, dingen waarvan de tijd nog niet daar is.’
Die mentaliteit zie je nu nog hooguit bij wat miskende zelfverklaarde genieën die heilig geloven dat het hun zo zal vergaan als Kafka of Pessoa, maar ze vergeten dat de wereld na hun dood nog niet zo radicaal vergankelijk en hyperversneld was. En ze vergeten dat achter elke Pessoa er minstens honderd dichtende kantoorklerken bestonden waar niemand ooit een letter van gelezen heeft.
En toch, en toch. Ik merk de laatste tijd dat ik steeds vaker weer grijp naar werken uit dat tragere verleden, boeken die echt nog aanvoelen als rituelen die je veranderen en die een rem zijn in de versnelde wereld. Zo heb ik eindelijk Curzio Malaparte ontdekt, De huid en Kaputt, boeken als huizen, die een eigen tempo giusto afdwingen. En ik blijf Rilke herlezen: ‘Misschien waren de kunstwerken altijd zo eenzaam als ze dat vandaag zijn, en misschien was de roem nooit iets anders dan de som van alle misverstanden die zich om een nieuwe naam verzamelen.’