
Op het booklet van de dubbel-cd met Stockhausens Complete Early Percussion Works op het Mode-label een foto van de componist. Hij staart met wijd opengesperde ogen in de lens alsof hij net een vliegend konijn heeft gespot of het ruimteveer naar Sirius, de ster waar volgens Stockhausen zijn wieg stond en zijn hiernamaals hem wachtte. Hij kijkt zoals hij herinnerd wil worden, als een strenge ziener, met de vleesetende verwondering die totale gehoorzaamheid van zijn stoottroepen eiste. De aanblik drukt mijn dubbele gevoelens over de kosmisch angehauchte Duitse meester treffend uit.
Ik bezocht de uitvoering van zijn Mantra voor twee piano’s en elektronica. De geweldige broers Jussen hadden er een half jaar op gezweet. Overal las ik: meesterwerk. De onbegrepene wordt voortdurend heilig verklaard; wie weet is het waar. Maar de verveling was totaal. Ik vond het een ondraaglijk totalitair, onmuzisch stuk. Geen seconde verstandhouding, nooit weer.
Toch zat ik er. Toch zijn er talloze begaafde, muzikale mensen die de klok wél horen luiden. Waarom programmeert het Holland Festival Stockhausens muziektheatercyclus Licht, of wat er onderweg naar de realiteit van zal overblijven? Waarom blijf ik hopen dat ik me vergis?
Ik speel de cd’s af. Refrain voor celesta, piano, vibrafoon en enige percussieve kleinigheden (1959) is een klein woestijntje waar eenzame klankzuiltjes als cactustoortsen boven het zand uitsteken, opgetuigd met kungfu-kreten van de spelers. Voor duiding zij verwezen naar ’s meesters immer bloedeloze Texte zur Musik, die haarfijn uitleggen wat je aan formele en esthetische finesses is ontgaan: ‘Ein stiller, statischer Klangzusammenhang wird sechsmal durch einen variierten Refrain “gestört”.’ In Schlagtrio (1952/1973) vindt een soort tenniswedstrijd plaats tussen piano en twee paukenisten. De muziek is als de bal die op jouw helft keer op keer door je dubbelpartner over het net wordt teruggeslagen. In Mikrophonie I (1964) slaan, aaien en persen zes man elke druppel klank en leven uit een in opdracht van de componist vervaardigde, elektronisch gemanipuleerde tamtam. Ik hoor, bevroren en onaangedaan.
Maar bij Kontakte (1958-1960) voor piano, percussie en elektronische muziek op tape veer ik op. Daar heb je hem, de alchemist van het baanbrekende, elektronische Gesang der Jünglinge. Je ziet Stockhausen in zijn studio met primitief gereedschap vonken slaan uit magische golven, mystieke natuurkunde. Hier vond hij zijn kosmische toon, hier werd hij wat hij wilde: visionair. Het stuk is een verkondiging. Daar geloof je hem en ik weet nu waarom. Ik hoor hem literair, als personage. De maker is een levend kunstwerk, zijn oeuvre een roman, een nog te schrijven Doctor Faustus met Stockhausen als de gereïncarneerde Adrian Leverkühn die een pact met de duivel sluit om het hoogste te bereiken. Daarom spelen wij hem, je weet maar nooit. We hopen op het mirakel dat zich zal voltrekken als we zien wat de Oppergoeroe op die foto ziet, de utopie die hij heeft aangekondigd in zijn Jünglinge en Kontakte. Maar je moet hem juist niet willen vatten, dan verdwijnt de betovering. Das Unbeschreibliche/ hier ist’s getan. Groeten van Sirius.
Stockhausen: Complete Early Percussion Works, Steven Schick, percussie & directie e.a. Mode 274/75 – twee cd’s