Toneelschrijver Lot Vekemans (1965), auteur van hier en in het buitenland veel gespeelde stukken als Truckstop, Zus Van, Judas, Gif en Vals, sprak de jaarlijkse Staat van het theater uit, de officiële opening van het theaterseizoen. Het is een kale, heldere, schoongemaakte tekst die beweegt vanuit en rondom de volgende mededelingen.

‘Onze grootste verbazing bij de kunstbezuinigingen was dat ons publiek niet voor ons opkwam. Theatermakers horen tot de meest afgewezen beroepsgroep in de kunsten. Ondanks dat leven we. Kwetsbare zielen, maar aanraakbaar. Lucebert dichtte: Alles van waarde is weerloos. Met daarna de volgende zin: En wordt van aanraakbaarheid rijk. Dat is wat we voor ogen mogen houden. Laten we dat durven zijn. Recht doende aan ons zelf. Kunstenaars die in de arena werken. Zonder ons over te leveren aan versimpelde formats. Indachtig Goethe: Alles sollte so einfach wie möglich gemacht werden, aber nicht einfacher. Begin met mensen aan te spreken die met ons medium, met ons genre mee willen bewegen. Verander in het discours de woorden ik vind door ik stel voor. Toon moed in alles wat je doet.’ Ziehier mijn korte samenvatting van een toespraak van zo’n acht pagina’s (tf.nl).

Gijs Scholten van Asschat, de kersverse voorzitter van de Akademie van Kunsten, in Buitenhof © NPO

Lot Vekemans werd overigens op haar wenken bediend. Iemand stuurde me de reactie van criticus Marijn Lems (1979). Ik citeer: ‘Een pleidooi voor je niets van de buitenwereld aantrekken en alleen van jezelf uitgaan, dat dan ook volkomen out-of-touch overkomt. Vekemans’ grote antwoord op de uitdagingen van vandaag: elkaar niet bekritiseren en vooral niet met elkaar in discussie gaan, maar moed tonen om iets te doen. Het heeft allemaal de intellectuele diepgang van een self-help-boek. Haar in essentie hyperindividualistische visie op kunstenaarschap is gelukkig een uitstervend fenomeen, getuige de veel meer op verbintenis en verbondenheid gerichte houding van de meeste jonge makers.’ Einde citaat. Ik moest aan Brecht denken en zijn dichtregel ‘Ach wij/ die op wilden komen voor de vriendelijkheid/ konden zelf niet vriendelijk zijn’. Of gaat dit te veel in de richting van cultuurmarxisme?

De kersverse voorzitter van de Akademie van Kunsten, acteur Gijs Scholten van Aschat, bepleitte in het Paradiso-debat tussen kunstenaars en politici een grotere (ook sociale) zorgvuldigheid in de cultuurpolitiek. ‘We constateren dat ontberingen en bezuinigingen die de kunst voor het bestrijden van de crisis heeft ondergaan niet voor niets zijn geweest. De tweehonderd miljoen die uit ons is geperst heeft dertien miljard begrotingsoverschot opgeleverd.’ Met andere woorden: of de kunsten even mogen komen afrekenen. Ik heb nieuws voor Scholten van Aschat: dat gaat niet gebeuren. Zijn gesprekspartner in Buitenhof, de vriendelijke vvd’er Arno Brok, bazelde om de hete brij heen. In de nieuwe coalitie van Rutte’s patjepeeër-liberalisme, het cda met staand gezongen Wilhelmus als belangrijke cultuuruiting, de oudtestamentische leegte van de ChristenUnie, en d66 die de cultuurpolitieke landverraderrol van de pvda gaat overnemen, zijn de (podium)kunsten terug bij af: in de rol van landlopers aan het eind van de negentiende eeuw. Kunstpolitiek in Nederland anno 2017 is verbrande turf. Daar bloeit helemaal niks meer op.