‘Zien komt vóór de woorden. Het kind kijkt en herkent eerder dan dat het spreekt.’ Zo begint Bergers Ways of Seeing. Het kijken, dat door kennis en geloof steeds meer ingekleurd raakt, bepaalt onze plaats in de ons omringende wereld. We verklaren die wereld dan wel met woorden, maar die kunnen nooit het feit ongedaan maken dat de wereld aanwezig is en blijft. In Over fotografie noemt Susan Sontag die wereld ‘Plato’s grot’, waarin de mensen zich blindstaren op de schaduwbeelden van de waarheid. Foto’s verzamelen is de wereld verzamelen, fragmenten van talloze werelden tegelijkertijd: stedelijke en landelijke, arme en rijke, oorlogszuchtige en vredelievende, mooie en lelijke. Die fotocollectiedrift is een vorm van toe-eigening, vastgelegde interpretatie, vergaring van kennis en ervaring of een documentatie van wat is verdwenen of vernietigd. ‘Tegenwoordig bestaat alles om te eindigen als foto.’

In At the Same Time duikt Plato’s naam op in het openingsessay An Argument About Beauty. Sontag rekent schoonheid niet alleen tot het domein van de esthetica. Bij het bejubelen van iets moois komen steevast ethische waarden kijken. Schoonheid is nooit naakt of puur. Het ethische en esthetische zijn geen tegenpolen, in het esthetische zelf verbergt zich iets moreels. ‘Sinds Plato zitten argumenten over schoonheid vol vragen over het eigenlijke verband tot het mooie (het onweerstaar, betoverend mooie), waarvan wordt gedacht dat het uit de aard der schoonheid zelf voortvloeit.’

We leven in een beeldcultuur, een constatering die al jaren een open deur is. Beelden kunnen afstompend werken, door gewenning, maar ook wakker schudden. In haar bewogen essay Regarding the Torture of Others (At the Same Time) gaat Sontag in op het schokkende effect van foto’s van martelingen die door cipiers/soldaten zijn genomen in de Abu Ghraib-gevangenis. We leven in een digitale wereld waarin Amerikaanse soldaten, gewapend met een digitale camera, hun foto’s per e-mail de wereld insturen. Ze gedragen zich als toeristen, die natuurlijk zelf ook graag grijnzend en zonder enig schaamtegevoel gekiekt willen worden op de plaats delict.

At the Same Time – waarin ook Sontags kritische reacties op 9/11 zijn opgenomen, lezingen over literatuur, taal en vrijheid en bewonderende essays over onbekende schrijvers als Leonid Tsypkin, Victor Serge en Anna Banti – bevat een klein compendium over fotografie, een samenvatting in drie bladzijden van Over fotografie. Fotografie is, schrijft ze in navolging van John Berger, ‘een manier van kijken’ maar niet het kijken zelf. Het moderne ervan zit ’m in het fragmentarische.

Los van de typische Grote Generaliseringen en Algemene Uitspraken (‘De meest fanatieke fotografen schijnen de mensen te zijn die van hun verleden zijn beroofd, zowel in hun eigen omgeving als in het buitenland’) en haar immer prikkelende, licht polemische stijl die regelmatig tot tegenspraak uitnodigt, bevat Over fotografie veel fijnzinnige analyses van beroemd geworden fotografen als Paul Strand, August Sander, Alfred Stieglitz en André Kertész. De belezen Sontag heeft bovendien een zeer goede hand van effectief literair citeren (Walt Whitman, Nathaniel Hawthorne, Herman Melville, Emile Zola, Sherwood Anderson) en sluit haar essay af met een prachtige Walter Benjaminachtige citatenbloemlezing. Fascinerend is wat ze zegt over fragmentarisme, fotografie en Balzac, in wie ze de wegbereider van Marcel Proust ziet.

Balzac had een vage angst om gefotografeerd te worden, want iedereen bestond voor hem uit een ‘reeks schimmige beelden die tot in het oneindige in lagen op elkaar liggen en gewikkeld zijn in oneindige dunne vliesjes’. Voor fotograaf Nadar weerspiegelde het maken van foto’s (de daguerreotypie van rond 1840) Balzacs schrijfwijze: net als bij de fotografische vergroting vergrootte hij minieme details uit en zette conflictuerende karaktertrekjes tegenover elkaar. Op die manier kon hij een heel milieu via ogenschijnlijk nietige bijzonderheden portretteren: een heel leven in een ogenschijnlijk vluchtig optreden. Balzacs personages zijn aggregaten van schimmige verschijningen, bijvoorbeeld in het proto-proustiaanse begin van Le père Goriot (1834). Balzac beschrijft de eetkamer van een pension waarin Madame Vauqeur ’s morgens vroeg binnenkomt: ‘Haar hele persoon vormt de verklaring van het pension, zoals het pension haar persoon inhoudt. (…) Het flubberige buikje van de kleine vrouw komt voort uit het bestaan dat ze hier leidt, zoals tyfus het gevolg is van de uitwaseming van een ziekenhuis. Haar gebreide wollen onderrok, die langer is dan haar bovenrok (gemaakt van een oude jurk), waarvan het opvulsel te voorschijn komt door de tornen in de stof, is een opsomming van de salon, de eetkamer, het tuintje, kondigt de manier van koken aan en geeft een idee van de huurders. Wanneer zij aanwezig is, is het schouwspel compleet.’

Van de beelden naar de woorden; Susan Sontag keert altijd weer terug naar de literatuur, haar raison d’être, haar domein van de vrijheid. Woorden veranderen, woorden voegen toe en woorden nemen weg of breken af. De taal blijft de altijd aanwezige in de literatuur, de taal die de verhoudingen tussen mensen vastlegt dankzij een precieze woordkeus, een scherpe interpunctie en een gevleugeld ritme, de taal die de afstandelijke nieuwsgierigheid naar de wereld en de honger naar kennis stimuleert. Tijdens haar leven in de woelige republiek der letteren liet ze altijd haar ‘koele’, want analytische, betrokkenheid bij de ellende van de wereld prevaleren. Misschien schreef ze te veel essays en te weinig romans? Ach, onzin, schrijven is schrijven.


Susan Sontag
At the Same Time
Hamish Hamilton (Penguin), 235 blz., € 21,50 (de vertaling van Liesbeth Teixera de Mattos verschijnt in juni)

Over fotografie
De Bezige Bij, 238 blz., € 22,50 (verschijnt in mei, vertaald door Henny Scheepmaker, als onderdeel van het Verzameld werk)