
In 2018 bezocht de toen 27-jarige Ierse romanschrijver Sally Rooney de biënnale van Liverpool, die was gewijd aan het thema schoonheid. De bijbehorende catalogus droeg een motto dat afkomstig was uit een beroemd gedicht van de romantische Duitse dichter Friedrich Schiller: ‘Schöne Welt, wo bist du?’ Het gedicht zelf draagt de titel De goden van Griekenland en ademt nostalgie naar het verloren paradijs van het heidense Griekenland. Daar stak het burgerlijke comfort van het laat-achttiende-eeuwse Duitsland bleekjes tegen af.
Zoals de organisatoren van de biënnale in de catalogus opmerkten, spreekt Schillers gedicht niet alleen ‘van angst, heimwee en het verlies van een wereld die voorgoed verdwenen is, maar kijkt het ook reikhalzend uit naar hoop en streeft het naar een veilige, eerzame plek in de wereld waarin het zich bevindt’. Oftewel, Schillers gedicht drukt niet alleen nostalgie en teleurstelling uit, maar ook verlangen en hoop.
Het is dat laatste motief, veel meer dan het eerste, dat de plot van Rooneys roman voortstuwt. Als er al sporen van nostalgie in te ontwaren zijn, dan is dat naar het religieuze verleden van het moderne Ierland. En dat is nu juist een verleden dat voor Rooney en haar generatie zo besmet is als maar kan. De schandalen van misbruik en corruptie in de rooms-katholieke kerk liggen nog vers in ieders geheugen. Rooneys nostalgie blijft hierdoor vaag en doelloos in plaats van precies en puntig, zoals het geval is in Schillers gedicht.
Rooney is internationaal uitgegroeid tot het gezicht van de millennials: de generatie die grofweg tussen 1985 en 2000 geboren is. Ze behoren tot de hoogstopgeleide generatie ooit en zijn typisch kinderen van de periode die we sinds Francis Fukuyama zijn gaan aanduiden als ‘het einde van de geschiedenis’. Ze zetten hun stappen naar volwassenheid exact op het moment dat de eerste haarscheurtjes zichtbaar werden in dat monument van meritocratie, mondialisering en vooruitgang. Een monument dat ‘nieuwe optimisten’ als Blair, Clinton en Kok hadden opgetuigd.
Prachtige wereld, waar ben je is Rooneys derde en tot nog toe meest succesvolle roman. Net als haar eerdere romans lijkt Prachtige wereld geworteld te zijn in Rooneys eigen biografie en heeft zij die biografische gegevens licht gefictionaliseerd; een indruk die wordt versterkt doordat de romans personages volgen die op Rooney lijken en die net als Rooney hun weg proberen te vinden in een wereld die niet op hen lijkt te zitten wachten.
Dat het merendeel van de belevenissen van de personages zich in Ierland afspeelt, is geen toeval. Ierland zelf kan namelijk worden gezien als een extreem voorbeeld van de beloftes en teleurstellingen van de eerdergenoemde trits meritocratie, mondialisering en vooruitgang. In amper vier decennia is Ierland getransformeerd van een patriarchaal, agrarisch en diepgelovig land in een sterk verstedelijkt, hypermodern, rijk en seculier land. Het is een transformatie die diepe sporen heeft achtergelaten in het emotionele landschap waarin Rooneys personages rondlopen. Datzelfde geldt voor de Grote Financiële Crisis van 2008, toen de ‘Keltische Tijger’ – het Ierse economische wonder – op spectaculaire wijze implodeerde en Ierland onder Brusselse curatele werd geplaatst. Het is een moment dat symbool staat voor de diepe, existentiële twijfels die Rooney’s personages kenmerken.
Rooney uitte in 2018 haar eigen desillusie in een podcast van de Financial Times als volgt: ‘Wat ik had geleerd over de werking van het economische systeem, bleek behoorlijk onjuist te zijn. En toen vroeg ik me af: wat is nog meer een leugen? (…) Deze realitycheck veranderde mijn kijk op de wereld. Ik werd veel kritischer op de pasklare, algemeen geaccepteerde “waarheden” over onze samenleving en de menselijke conditie.’
Tegen deze achtergrond vertelt Prachtige wereld het verhaal van vier millennials die voorzichtig hun eerste stappen zetten naar een volwassen, zelfgekozen leven. Het zal niet verbazen dat grote delen van de roman blijk geven van een diepe onvrede over het uitblijven van de materiële beloftes van het neoliberale leven.
De roman volgt daarbij een formele structuur die duidelijke gelijkenissen heeft met het soort dialectische redeneringen dat de Duitse filosofen Theodor Adorno en Max Horkheimer in hun klassieker Dialectiek van de verlichting hebben ontwikkeld over de desastreuze gevolgen die het voor een samenleving heeft te worden gedomineerd door Rede of Rationaliteit. Of, recenter, die lijkt op die van de Duitse socioloog Ulrich Beck in zijn Risicosamenleving. Rationaliteit produceert automatisch zijn eigen tegendeel, of dat nou is in de vorm van nieuwe mythen (‘wetenschap als geloof’), van gevoelens van vervreemding en uitbuiting van mens en dier, of van onbedoelde negatieve gevolgen zoals de opwarming van de aarde en biodiversiteitsverlies. Verlichting is als de tovenaarsleerling uit Disneys Fantasia, die wordt overweldigd door zijn eigen magie. Precies zo gaan Rooneys personages gebukt onder een onbestemd gevoel van naderend onheil dat voortkomt uit teleurstelling over de beloftes van vooruitgang.
Tegen het einde van de roman laat Rooney haar personages voorzichtigjes paden ontginnen die mogelijk voorbij het materialisme van het neoliberalisme voeren door zingeving te zoeken in de alledaagse praktijken van liefde, vriendschap en moederschap.
Het belangrijkste personage is Alice. Zij is een jonge, veelgeprezen auteur die onlangs met mentale problemen kampte en enige tijd in een psychiatrische kliniek in Dublin heeft doorgebracht. Op het moment dat we Alice gaan volgen, is ze net verhuisd van Dublin naar het Ierse platteland. Daar heeft ze een leegstaande pastorie gehuurd, op zoek naar een eenvoudiger, rustiger en authentieker leven. Het is een reis die exact het omgekeerde is van de reis die die andere beroemde vrouwelijke Ierse romanschrijver, Edna O’Brien, in 1960 optekende in haar roman De buitenmeisjes. Voor O’Brien kon emancipatie, moderniteit en (seksuele) bevrijding alleen in de stad worden gevonden. Rooney ontvlucht de stad juist. Rijk aan betekenis is ook de plek waar de zoektocht naar de prachtige wereld zich afspeelt: de lege pastorie staat voor het verdwijnende katholicisme en voor de noodzaak om het gat in de ziel die het heeft achtergelaten opnieuw te vullen.
De tegenspeelster van Alice is Eileen, een middelbare-schoolvriendin waarmee ze in Dublin Engelse letterkunde heeft gestudeerd. Ook al delen ze een interesse in literatuur, Eileen ontbreekt het aan het schrijvende talent van Alice. Ze is daarom veroordeeld tot de baan van redacteur van een klein, gesubsidieerd literair tijdschrift, waar haar enige prestatie een enkel essay gepubliceerd in datzelfde tijdschrift is. Oftewel, Eileen is rijk aan cultureel kapitaal, maar arm aan economisch kapitaal, en is daarmee de levende illustratie van de loze beloftes van de meritocratie: een academische opleiding brengt je niet het beloofde, prachtige leven.
De overige twee personages zijn Felix en Simon, de mannelijke partners van respectievelijk Alice en Eileen. Felix heeft zijn middelbare school niet afgemaakt en doet geestdodend werk in het lokale distributiecentrum van een Amazon-achtige onderneming. Hij houdt er een cynisch wereldbeeld op na, leeft op in gezelschap als hij Ierse volksliederen ten gehore kan brengen, en heeft Alice ontmoet via Tinder. Simon heeft wel gestudeerd, werkt als fractiemedewerker van een linkse politieke partij in het Ierse parlement en is een belijdend katholiek die met regelmaat de mis bezoekt.
Ook al zijn de meeste pagina’s in de roman gereserveerd voor de lange e-mailwisselingen tussen Alice en Eileen en krijgt de lezer dus het meeste inzicht in hun motieven en beweegredenen, het is overduidelijk dat ten minste drie van de vier aan hetzelfde syndroom lijden: dat de postmoderne lichtheid van het bestaan niet heeft gebracht wat ze ervan verwachtten en juist ondraaglijk is gebleken.
Alice schrijft Eileen: ‘Zijn we niet te beklagen, wij kinderen die zijn geboren toen de wereld ophield te bestaan? Daarna hadden de planeet en wij geen schijn van kans meer. Of misschien was het gewoon het eind van een beschaving, de onze, en komt er ooit in de toekomst een andere voor in de plaats. In dat geval staan we in de laatste verlichte kamer voordat overal het licht uit gaat en zijn we ergens getuige van.’
Niet alleen een uiterst somber beeld – ‘de wereld die ophoudt te bestaan’; ‘de laatste verlichte kamer’ – maar ook een beeld dat wordt gevolgd door een onbestemd perspectief: de millennial als getuige. En waarvan zij getuige zijn, en ten overstaan van wie of wat zij getuigen, kunnen ze niet zeggen: ze zijn ‘ergens’ getuige van. Dat komt doordat zij op dat moment alle vier moeite hebben om hun ware gevoelens uit te drukken.
Als de roman zijn einde nadert, verdwijnt echter iets van deze somberte. Warm, veilig en geborgen in de oude pastorie lijken zij daar nieuwe betekenis te hebben gevonden in monogame liefde, zorg voor elkaar, vriendschap en zelfs zwangerschap. De zoektocht naar de prachtige wereld lijkt de vier naar de herontdekking van die existentiële klassiekers te hebben gevoerd. Terwijl voor O’Brien vooruitgang en emancipatie nog synoniem waren aan bevrijding van tradities, is voor Rooney de zelf gezochte en zelf gekozen omarming van die tradities de uitweg uit de teleurstellingen van de vooruitgang.

In zekere zin is Rooneys roman te lezen als een parabel – ook al is het een incomplete. Prachtige wereld heeft inhoudelijk de structuur van wat in de theologie een voorbeeldparabel wordt genoemd. Het voornaamste kenmerk daarvan is dat het een morele les bevat, en zijn voornaamste doel is de lezer of luisteraar te laten nadenken over die les en wat die voor het eigen leven betekent. Volgens theoloog William Herzog wil een parabel zowel stichten als ontmaskeren. Vaak zijn ze opgebouwd rond een tegenstelling of oppositie. De parabel contrasteert dan twee personages of groepen van personages, twee karakters of twee gebeurtenissen met elkaar. Bijvoorbeeld een moreel goed en een moreel slecht karakter, een goed en een verkeerd motief, of goed en verkeerd gedrag.
Met 331 pagina’s is Rooneys roman uiteraard geen kort verhaal, wat een parabel doorgaans wel is. Een parabel is volgens linguïst Jean-Rémi Lapaire ‘een ingedikt verhaal dat gebeurtenissen en betekenissen samenvat en verbindt’. Maar Prachtige wereld voldoet wel degelijk aan de andere formele kenmerken van een parabel, zoals uitgewerkt door Lapaire: (1) er is sprake van een impliciete morele les; (2) er is sprake van moreel puzzelwerk dat de lezer zelf dient uit te voeren; (3) er is een morele oplossing voor het morele probleem waarvoor de personages zich zien gesteld; (4) de beschrijving van de situatie doet een dringend en onmiddellijk appèl op de emoties, de verbeeldingskracht en het begrip van de lezer; en (5) het verhaal blijft dicht bij de lezer doordat het put uit bekende gewoontes en gebruiken.
Het belangrijkste contrast dat Prachtige wereld schetst, is niet de tegenstelling tussen de maatschappelijk geslaagde hoofdpersonen Alice en Simon aan de ene kant en de ‘losers’ Eileen en Felix aan de andere. Rooneys roman thematiseert niet de mogelijkheden voor wereldlijk, materieel succes. In dat geval zou het een typisch modernistische roman zijn geweest, gravend naar de sociale voorwaarden van geluk, of hoe bijvoorbeeld het heroïsche individu zijn maatschappelijke omstandigheden toch weet te overwinnen.
In plaats daarvan is het belangrijkste contrast dat Rooney onderzoekt de tegenstelling tussen de niet-gelovige, seculiere Alice, Felix en Eileen aan de ene kant en de gelovige Simon aan de andere. Rooney gebruikt deze tegenstelling om een vertelling te construeren rond de ontnuchterende tekortkomingen van het Verlichtingsdenken en rond de vraag waarom de nietzscheaanse respons, belichaamd door Felix, niet de juiste is.
Door de hele roman heen worden Alice, Eileen en Felix voorgesteld als karakters die geen op geloof gebaseerde visie op het leven en zijn tegenslagen hebben, waardoor ze worden gekenmerkt door existentiële verwarring en richtingloosheid. De grondhouding van Felix is het neerslachtigst. Hij is volledig gedesillusioneerd in het leven en heeft zijn toevlucht genomen tot cynisme. Als Alice hem vraagt of hij zijn werk leuk vindt, zegt hij: ‘Ik heb er een pesthekel aan. Maar ze betalen me niet om dingen te doen die ik leuk vind, hè. Zo gaat dat nu eenmaal met werk, als het leuk was zou je het ook wel voor niks doen.’ En als hij hoort dat Simon gelovig is zegt hij: ‘Fuck, serieus? Is hij van het padje af ofzo?’ Sinds de dood van zijn moeder rest hem nog slechts de verdoving van seks, drugs en feesten.
Simon, de oudste van het viertal, heeft een vriendelijk, zorgzaam karakter. Hij wordt door zijn omgeving gezien als betrouwbaar, evenwichtig en hulpvaardig, wat bij de andere drie zowel bewondering als irritatie oproept. Ze houden van hem maar kijken ook tegen hem op, als tegen een onbereikbaar ideaal dat hen, alleen al door zijn aanwezigheid, wijst op hun eigen tekortkomingen.
Zijn meest in het oog springende kenmerk is dat hij belijdend katholiek is. Hij bekent aan zijn vrienden zelfs dat hij ooit priester had willen worden, maar daarvan afzag omdat hij ‘niet alleen wilde blijven’. Zijn gelovigheid maakt hem tot een soort anachronisme, niet alleen in de blik van de lezer maar ook in de ogen van zijn vrienden.
Alice mailt Eileen: ‘Felix heeft geen behoefte om zijn leven rond een kernprincipe te rangschikken en jij waarschijnlijk ook niet. Simon wel, maar die heeft God.’ Kortom, ze suggereert dat religie in de plaats komt van de morele autonomie die hoort bij het Verlichtingsdenken; moraliteit gefundeerd in het geloof wordt hier gecontrasteerd met het morele onderzoek waar een leven zonder God in uitmondt.
Maar net als Dostojevski’s prins Mysjkin in De idioot onttrekt Simon zich aan de seculiere oordelen van zijn vrienden en blijft hij een toonbeeld van bijna onwereldse goedheid en vergevingsgezindheid. Hij draagt zijn geloof met bescheidenheid en waardigheid, dringt het niet aan anderen op en weigert zelfs in te gaan op uitnodigingen om uit te leggen waarom hij (nog altijd) belijdend katholiek is.
Vol van betekenis is de scène waarin Eileen met Simon meegaat naar de kerk. Tijdens de mis zwijgt Simon; hij maakt geen aanstalten om Eileen de rituelen, preken en liederen uit te leggen. Op haar beurt grijpt Eileen de gelegenheid aan om Simon nauwkeurig te observeren. Naderhand schrijft ze in een e-mail aan Alice dat ze verrast was dat Simon tijdens de mis ‘heel gewoon deed, zoals altijd, en niet ineens heel vroom of spiritueel deed of dingen ging roepen over de majesteit van God de Vader of zo’.
Nog bijzonderder, schrijft ze, vond ze de authentieke oprechtheid van alle deelnemers aan de mis. ‘Zonder een spoor van aarzeling of ironie antwoordden Simon en de aanwezigen op de vraag van de priester gezamenlijk met “Ons hart verheft zich tot u, Heer”. Geloofden ze werkelijk dat ze de waarheid spraken, dat hun hart op dat moment echt tot de Heer werd verheven, wat dat ook mag betekenen?’ vraagt Eileen zich met seculiere scepsis af. Om te vervolgen met: ‘Als ik me dat gisteren had afgevraagd, dan zou ik hebben gezegd: nee natuurlijk niet. Zo’n mis is een sociaal ritueel, gelovige mensen denken niet serieus over God na en ze proberen al helemaal niet hun hart tot hem te verheffen of zich voor te stellen wat zoiets dan wel mag betekenen. Maar vandaag zie ik dat anders (…). Ik denk dat Simon het geloofde. Ik denk dat hij wist wat hij zei, dat hij erover had nagedacht en geloofde dat het waar was.’
Als er ergens sporen van nostalgie in Prachtige wereld aan te wijzen zijn, is het hier. Bijna met spijt in haar stem vraagt Eileen zich af of ze niet toch heimelijk gelooft ‘dat Jezus een geval apart is en dat het weliswaar niet helemaal redelijk, maar op de een of andere manier toch acceptabel is om hem als God te vereren’. Alsof ze jaloers is op Simon vanwege het feit dat hij, en zij niet, een richtinggevend principe in zijn leven kent. Let op de sleutelwoorden in het citaat hierboven: ‘een geval apart’, ‘niet helemaal’ en ‘op de een of andere manier’. Ze drukken uit dat Eileen ernaar verlangt de realiteit van Simons gelovigheid te omarmen en daar tegelijk niet toe in staat is. Dit is wat Rooneys nostalgie naar een op geloof gestoeld wereldbeeld zowel vaag als richtingloos maakt: het is een weemoedig soort nostalgie, een terugverlangen naar een wereld waarvan de poort definitief gesloten lijkt te zijn.
Prachtige wereld blijft uiteindelijk een onaffe parabel; de oplossing van het morele vraagstuk van zingeving in een naar het schijnt zinloze wereld blijft versluierd. Om die ambiguïteit weg te nemen, had Rooney het contrasterende personage van Simon – de enige die een staat van authentieke oprechtheid weet te bereiken – hebben kunnen presenteren als dé uitweg uit de postmoderne, ondraaglijke lichtheid van de andere drie. Simon had hen dan bij de hand kunnen nemen en hen liefdevol kunnen begeleiden bij hun geloofssprong, analoog aan de rol die Prins Mysjkin in De idioot speelt.
Volgens de structuur van een voorbeeldparabel had Rooney er een verhaal van verlossing door geloof in God van kunnen maken. Dat is immers het kernprincipe waaromheen Simons uitweg uit het postmodernisme is geplooid. In plaats daarvan geeft ze de lezer een verhaal waarin ze de personages als het ware halverwege hun reis in het morele luchtledige laat hangen: het eindpunt van hun reis is geen geloofssprong, maar verlossing in de vorm van een aantal losse, min of meer conventionele praktijken. Deze zijn echter, zo schrijft ook Alice aan Eileen, niet ingebed in een coherente, consistente levensbeschouwing die een antwoord geeft op de vraag naar het waarom en waartoe van dit leven en wat de bron is van zoiets als moraliteit.
In dezelfde e-mail reflecteert Eileen op de mogelijkheid om überhaupt geluk en schoonheid te kunnen vinden in een wereld die in duigen valt: ‘Ik ben het met je eens dat het vulgair, decadent en zelfs een epistemologische misdaad is om energie te investeren in zoiets triviaals als seks en vriendschap terwijl de menselijke beschaving op instorten staat.’ Om haar eigen retorische vraag vervolgens te beantwoorden met: ‘Misschien zijn we wel geboren om van de mensen die we kennen te houden en bezorgd om hen te zijn, ook al zouden we eigenlijk belangrijkere zaken aan ons hoofd moeten hebben. En als dat betekent dat de menselijke soort gaat uitsterven, is dat dan in zekere zin geen mooie reden om uit te sterven, de mooiste die je je kunt voorstellen?’
Met andere woorden, zorg voor de Ander blijft het antwoord op de vraag waar de prachtige wereld nou blijft, ook al beseft ook de seculiere Eileen dat dat ontoereikend is.
En hier is Alice opnieuw waar ze haar fascinatie voor de figuur Jezus verklaart door te stellen dat zijn leven haar niet alleen tot tranen toe beroert omdat hij ‘een soort morele schoonheid lijkt te belichamen’. En ook niet alleen omdat wat ze voor hem voelt een liefde is die niet te vergelijken is met de liefde die ze heeft voor fictieve personages als prins Mysjkin of Prousts Charles Swann. Maar dat het groter dan dat is en opstijgt uit de dingen die ‘alleen hij zou kunnen zeggen en waarvan ik me niet kan voorstellen dat ze uit een ander bewustzijn zijn ontstaan. (…) Maar verder denk ik niet echt over zijn goddelijkheid na’, concludeert ze bruusk. Opnieuw stopt de reis als het spannend wordt.
In de laatste mail die Alice in de roman aan Eileen stuurt, schrijft ze: ‘Ik raak er steeds meer van overtuigd dat iedereen op de een of andere manier juist wel in God gelooft – in de God die het diepgewortelde principe van goedheid en liefde onder alles is. Goedheid zonder hoop op beloning, ongeacht je eigen verlangens, of anderen dat nu zien of weten of niet. (…) En natuurlijk betekent het niet de hemel en engelen en de wederopstanding van Christus – maar misschien kunnen die dingen op de een of andere manier helpen om contact te maken met de echte betekenis daarvan.’
Het is een veelzeggend citaat, omdat het uit de mond van velen had kunnen komen. Uiteraard geloven wij niet meer in ‘de hemel en engelen en de wederopstanding van Christus’; die sprookjeswereld hebben wij moderne mensen ‘natuurlijk’ achter ons gelaten. Maar wel houden we ons vast aan het idee van een ‘diepgeworteld principe van goedheid en liefde onder alles’. Het doet in de verte denken aan de religiositeit van iemand als Immanuel Kant. Voor hem waren de bijbelse gebeurtenissen ook slechts metaforische voertuigen naar universele morele waarheden. Daarmee was hij een voorloper van het mystieke ietsisme dat tegenwoordig op zoveel aanhang kan rekenen.
Tot zover, en niet verder, is Rooney bereid te gaan in haar roman. De prachtige wereld is er voor wie het ‘diepgewortelde principe van goedheid en liefde onder alles’ durft te omarmen. Dat het de kernboodschap van de bijbel is en dat het met een eigen eschatologie en een eigen boodschap van hoop voor de toekomst komt, durft Rooney (nog) niet te erkennen. En dus is Rooneys parabel een incomplete – maar desalniettemin een parabel.
Natuurlijk kun je slechts gissen waarom Rooney uiteindelijk terugdeinst voor de kierkegaardiaanse geloofssprong. Is het de schaamte van academisch geschoolde, seculiere, moderne Ierse millennials om het geloof van hun ouders en grootouders te omarmen? De taal van het geloof is in de ogen van Rooney en haar generatiegenoten giftig en verstikkend geworden en daarom niet aanlokkelijk. Rooney deinst overduidelijk terug voor het gebruik van begrippen als opstanding, openbaring en verzoening. En dat heeft vast te maken met de afkeer van een taal die tegelijk wordt gebezigd door de rooms-katholieke kerk, die door schandalen wordt geteisterd.
Maar al lezende krijg je het gevoel dat er meer aan de hand is. We zijn allen kinderen van onze tijd. Rooney, gesocialiseerd in de neoliberale variant van het modernisme van onze tijd, is geen uitzondering. Hoewel ze pijnlijk eerlijk is over de illusoire, destructieve kanten van dat wereldbeeld, blijft ze er tegelijk gevangene van. Ze kan zich niet geheel losmaken van het reductionistisch positivisme dat de mens ervan weerhoudt ontvankelijk te zijn voor dat deel van de werkelijkheid dat niet te begrijpen of te modelleren is. Alice, bijvoorbeeld, benadrukt de actieve rol die de mens speelt in de ‘ontdekking’ van schoonheid. En ‘ontdekking’ is uiteraard een verkeerde term hier, want in het constructivistische wereldbeeld van Rooneys personages is schoonheid iets wat gemaakt wordt door de mens zelf.
Of, zoals Alice schrijft: ‘Dat lijkt in niets op het passieve proces waarbij schoonheid aan me wordt geopenbaard zonder dat ik daar iets voor hoef te doen, het is een actieve inspanning waarvan de schoonheidservaring het geconstrueerde resultaat is.’
Uiteindelijk, zo suggereert Alice hier, is het de menselijke subjectiviteit die verantwoordelijk is voor de constructie van schoonheid, en daarmee impliciet voor het kennen van waarheid en goedheid. De mogelijkheid dat de bron hiervan elders ligt dan bij de mens, wijst Alice af.
Schoonheid, goedheid en waarheid – kort gezegd: de prachtige wereld – is in de ogen van Rooney/Alice nog altijd het resultaat van de kennende, actieve, be-grijpende en uiteindelijk gewelddadige entiteit die we de menselijke geest noemen. Dit staat haaks op het bijbelse verhaal dat gebaseerd is op een goddelijke openbaring over schoonheid, liefde en gerechtigheid, zoals vervat in de lessen, wonderen en het leven van Jezus. Het is prachtig verwoord door de christelijke filosoof Paul Gould: ‘Als samenleving bevinden we ons onder de betovering van het materialisme. Wij spreken over schoonheid en goedheid alsof het objecten zijn en het aan ons is om ze te grijpen. Daarmee zijn ze losgezongen van het wonder om ze als gift te ontvangen van onze Schepper.’
Het doet denken aan het onderscheid dat Hannah Arendt in De menselijke conditie maakte tussen het actieve leven en het contemplatieve leven. Tussen de wereld van de handeling en het be-grijpen en de wereld van het beschouwen om te kunnen ontvangen. De laatste, ontbrekende stap, die Rooneys parabel compleet had kunnen maken, is de bereidheid om het graaiende, grijpende moderne subject, al was het maar voor even, het zwijgen op te leggen. En om in de daaropvolgende stilte ontvankelijk te worden voor de schoonheid van de schepping zelf en voor de hoop die besloten ligt in het bijbelse narratief van de bevrijdende liefde en gerechtigheid van God voor deze gebroken wereld.
Ik zie zeer uit naar haar volgende roman.
Marianne Thieme is medeoprichter en oud-leider van de Partij voor de Dieren en is duurzaamheidsstrateeg bij advies- en innovatiebureau Elemental in Amsterdam. Deze zomer studeert ze af als theoloog