Zeker toch wel één keer per week, maar waarschijnlijk veel vaker, wordt wel ergens in de krant er een stuk aan gewijd, een column, een opiniestuk, een essay, een onderzoeksverslag. Dat werk, inkomen, huiselijke lasten, echtelijke verplichtingen, zorg voor kind, huisdier en zieke moeder, niet eerlijk verdeeld zijn tussen de seksen. Dat in de top van wat dan ook, universiteit, bedrijfsleven, bankwezen, politiek, cultuur, journalistiek, mannen de boventoon voeren, zo niet het voor het zeggen hebben. Ik weet niet hoe oud die berichten zijn, ik kan me in ieder geval niet anders heugen dan dat ik ze lees, en al naar gelang de tijdsgeest, die van de samenleving in het algemeen en die van jezelf in het bijzonder, maak je je daar ongerust over, boos, erger je je eraan of gaap je er nog eens bij, word je strijdvaardig of schouderophalend.

Bijna de helft van de vrouwen in Nederland is niet economisch zelfstandig, ik had niet gedacht deze woorden nog eens in het openbaar uit te spreken, zo’n vrouw ben ík dan weer.

Ben ik zelf wel economisch zelfstandig vraag ik me dan ook meteen verschrikt af. En hoe zit het psychisch. Ben ik psychisch wel zelfstandig, fysiek, emotioneel. Maar goed, deze vragen werp ik al even aarzelend op, want er spreekt vast een enorm verwende, onuitroeibare meisjesgeest uit, die als de nood aan de man komt altijd wel haar mannetje weet te vinden. Is het niet haar vader, dan is het wel haar man, of haar oudste broer, haar beste vriend, de handige overbuurman, zij zullen haar band wel plakken, haar rekening bijspekken, haar opvangen als ze struikelt met hun grote veilige handen, hun bezorgde natuur.

Ik vind het niet zo erg dat er voor me gezorgd wordt, ik zorg ook graag voor andere mensen.

Iets anders is dat ook zeker één keer per week er wel iemand opstaat, en die iemand is zonder uitzondering een vrouw, meestal zorgvuldig a-symmetrisch gekapt, zuinige mond, die zegt dat vrouwen zelf gewoon niet willen. Vooral Nederlandse vrouwen schijnen en masse te berusten in hun vrouwelijk lot: ze werken parttime, ze houden daarmee op zo gauw ze een kind krijgen, en als ze wel werken blijven ze altijd steken op een bepaald niveau omdat ze niet opgaan voor de hoogste functies. Noem het gebrek aan zelfvertrouwen, noem het perfectionisme, gebrek aan ambitie, intrinsieke luiheid, ik weet het niet, ze worden niet van bovenaf voldoende aangemoedigd, of ze laten vanonder af niet genoeg zien dat zij er ook nog zijn. Je kunt het van twee kanten bekijken, gek word je er intussen wel van, want echt schot in de zaak lijkt er niet te zitten.

En dat terwijl er ooit een keerpunt schijnt te zijn geweest, en dat keerpunt was er in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Dit keerpunt werd door de Amerikaanse journaliste Betty Friedan althans benoemd in het boek waarmee ze beroemd werd, dat over de hele wereld werd vertaald, dat in feite een feministische beweging in gang zette, en waarvan de kerngedachte nu niet meer weg te denken is. Ze heeft iets zichtbaar gemaakt en natuurlijk, er waren ook anderen. Vijftien jaar eerder schreef Simone de Beauvoir De tweede sekse, bij ons had je Hella Haasse die midden jaren vijftig een opmerkelijk strijdvaardig en persoonlijk boek schreef waarin ze fulmineerde tegen ‘de bladen’ die het bestieren van het huishouden voor de vrouw uitriepen tot een ideaal doel op zichzelf. En je had natuurlijk Joke Kool-Smit, die Friedan een paar jaar later volledige rugdekking gaf met haar baanbrekende verhandeling ‘Het onbehagen bij de vrouw’.

Maar zoals Betty Friedan in The Femine Mystique het vrouwelijk ongenoegen onder woorden bracht, dat deed ze heel slim, want het was een ongenoegen waarop het heel moeilijk de vinger leggen was. Hadden vrouwen het niet juist hélemaal voor elkaar na de Tweede Wereldoorlog, achter hun gesopte ramen, hun man die het geld moest verdienen uitzwaaiend ’s ochtends vroeg vanachter het tuinhekje, zelf de dag voor zich uitstrekkend met als enige vraag aan hun hoofd: wat zal ik vanavond weer eens koken, misschien zo nog even tennissen met de buurvrouw, nou ja oké, als er kinderen in het spel zijn wordt het weer een ander verhaal maar met kinderen wordt álles een ander verhaal.

Ze is niet intellectueel, zoals De Beauvoir, niet literair zoals Haasse, niet genuanceerd als Kool-Smit, nee, ze deinst er niet voor terug om én heel persoonlijk te zijn (hé hoe kan dat nou, ik krijg een vriendje dat veel dommer is dan ik en toch ben ik degene die ophoudt met studeren en carrière maken) én oorlogsretoriek te gebruiken. Misschien is het mijn Europese gevoeligheid, maar haar vergelijking met concentratiekampslachtoffers herhaal ik hier liever niet.

Wie naar de serie Mad Men heeft gekeken, weet genoeg. Natuurlijk is het geen toeval dat Betty Draper Betty heet. Zoals ze haar entree maakt, shiny, happy, haar man op een voetstuk plaatsend, altijd bereid te schitteren aan zijn zijde, gehuld gaand in babydolls, Heineken serverend als ze de baas te eten krijgt. Betty is de ideale echtgenote, huisvrouw, gastvrouw, moeder, al twijfel ik een beetje over dat laatste, maar gaandeweg de serie kruipt er iets in haar, chagrijn, passieve agressie, ze gaat paardrijden, altijd slecht nieuws, ze gaat aan vage ongenoegens lijden, leest de verkeerde boeken, wordt wantrouwend, nagging, desperate, dik, jezus wat wordt ze dik; dit is wat de consumptiemaatschappij, misschien wel het kapitalisme, met vrouwen doet. Ongelukkige afnemers van opgedrongen producten, ingepakt door een valse ideologie van echtelijke liefde en huiselijke trouw, maken ze anderen en zichzelf het leven meer dan zuur.

Het is een overtuigend beeld dat Friedan schetst in haar boek. Het is ook zo’n slimme term, ‘mystique’. Het blijft in je hoofd zitten en het heeft iets poëtisch. Geen wonder dat vrouwen zich dit valse bewustzijn lieten en laten aanpraten, er schuilt iets verleidelijks in, het is een zachte vlucht, alsof je lekker kan gaan slapen.

En toch. Misschien komt het omdat die mystique mij ook is ingeblazen, gewoon via mijn moeder, mijn blijmoedige moeder, dat ik een allergie heb ontwikkeld voor al te omstandig uitgedragen vrouwelijk ongenoegen. Dat geklaag over de roze wolk, glazen plafond, jajajajaja. Hou maar op. Doe iets, of doe niets, maar hou er verder je bek een beetje over. Doe de dingen een beetje zonnig asjeblieft. Krijg je kinderen, zorg ervoor. Al dat gelul over ‘niet meer aan jezelf toekomen’, ‘geen tijd meer hebben voor jezelf’. K a r r i è r e maken, ach. Als doel op zich slaat dat ook nergens op. Een paar weken geleden las ik in een profiel van die geplaagde Louise Gunning dat ze vrouwen gunde dat ze een keer de pil vergaten. Het liefst op jonge leeftijd. Ik vond het zo’n middeleeuwse opmerking, en tegelijkertijd zo wijs.

In Familie, een van mijn lievelingstoneelstukken, geschreven door Maria Goos, verwijt de zoon de moeder van alles. O.a. dat ze niet was als de moeder van een vroeger vriendje bij wie hij over de vloer kwam, die neuriënd de andijviestamppot op tafel zette. Hij schreeuwde het naar haar uit. Waarom zij verdomme die andijviestamppot nooit eens neuriënd op tafel had gezet.

Kijk, als het aan Betty Friedan lag dan was deel van de oplossing het huishouden te zien voor wat het is: iets dat nu eenmaal gedaan moet worden. Hoe armoedig is dat, als je er even over nadenkt.

We zijn nu meer dan vijftig jaar verder sinds The Feminine Mystique verscheen, ik voel het een beetje gisten. Het is tijd voor een vervolg, met een pleidooi voor het omarmen van het irrationele element in het leven, de ongerijmdheid, de traagheid, de toewijding, de liefde zo je wilt. Natuurlijk met alle egards richting de godmother.