
Trump sloeg vorig jaar de presidentiële iftar-traditie over om hem nu, na ladingen kritiek, te midden van louter moslim-diplomaten (wat weer kritiek oplevert) te hervatten en mee te delen dat zijn bezoek aan Saoedi-Arabië ‘misschien wel de beste twee dagen van mijn leven waren’. Allemachtig, die eeuwige records van de man en de doorzichtigheid ervan.
Ongeveer tegelijk verleende hij een eerder afgewezen gratie aan Alice Marie Johnson (levenslang vanwege cocaïne) omdat Kim Kardashian daarop had aangedrongen. Ja, voor haar zwicht hij wel. Voor het eerst vroeg ik me af wat The New York Times daarover te zeggen had – doordat ik de mensen ben gaan kennen die daaraan berichten, commentaar, analyse, een column wijden. En dat dankzij de documentairereeks The Fourth Estate van Liz Garbus. Dat is een achtbaan in drievoud, waarin het eerste jaar Trump wordt behandeld zoals waargenomen, beleefd en verslagen door die vermaarde krant.
Trump is kermisbaas en -attractie ineen, zijn beleid geïnspireerd op botsauto’s; de redactie wordt er een soort doorgedraaide mallemolen door; en de film is er eentje in Amerikaanse stijl: razend tempo, legio locaties en ontelbare personages. Die laatste uiteraard gevormd door de menagerie van Trump zoals die verschijnt op persconferenties of op tv-schermen, maar bovenal door de NYT-journalisten in New York en Washington, die het meest bewogen en arbeidsintensieve jaar uit hun professionele leven meemaken.
En daarmee uit gans hun leven, want voor iets anders dan de uitoefening van hun beroep is nauwelijks plek meer. Je neemt aan dat ze soms slapen en ziet ze op hun werk regelmatig tegen gebrek daaraan vechten. En je ziet ze na ontbijt bij haastig afscheid van hun kinderen (‘nee papa, niet weer dat radionieuws aan’; ‘tot over een paar dagen’), of, erger bij het sporadisch virtueel contact via apparatuur (‘nee nachtmerries zijn nooit echt; ja, mama komt echt gauw weer’ – waarbij ‘gauw’ een zeer rekbaar begrip blijkt). Of ze zijn, zoals Michael Schmidt, tweevoudig winnaar van een Pulitzerprijs, zichtbaar tevreden zegt ‘vrijgezel zonder verplichtingen jegens wie dan ook: ik heb het gevoel dat dit het grootste is wat ik ooit in handen zal krijgen, dus werk is alles voor me. In mijn huis vind je niks eetbaars’. Als chef van de Washington-redactie Elisabeth Bumiller een keer de hond uitlaat is dat zelfs voor de kijker een adempauze.
Maar zo hectisch als de film lijkt en is, zo precies en knap is hij gecomponeerd. Wanneer hoofdredacteur Dean Baquet het belang van onafhankelijke onderzoeksjournalistiek benadrukt met als toevoeging dat dat dus buitengewoon duur is, zien we prompt een akelig ogende interne verhuizing in het hoofdkwartier en de aankomst in het gebouw van columnist Jim Rutenberg. Pas als die boven gekomen de lift uit stapt zien we de verf op zijn colbert. Hij grapt erover tegen collega’s en zegt tegen Garbus: ‘We leven in een bouwput omdat we zoveel geld kwijtraken aan Facebook en Google die adverteerders wegkapen. We moeten zeven verdiepingen inkrimpen – behoorlijk vernederend.’ Want dat is het paradoxale: de NYT heeft sinds en door Trump en dankzij unverfroren fact-finding verslaggeving tijdens de meest leugenachtige campagne en dito presidentschap ooit (laat ik de hyperboolstijl van Donald maar overnemen), een geweldige groei doorgemaakt aan abonnees, gedrukt en digitaal; maar dat weegt niet op tegen de concurrentie van de Silicon-giganten en de geweldige extra kosten. Terwijl ze als vanouds ook moeten concurreren met ABC, CNN en Washington Post.
Aan het eind van de tweede aflevering zegt Baquet dat ze meer en meer afhankelijk worden van verslaggeving: dus moeten er reporters bij en bureauredacteuren weg, al dan niet met ontslagvergoeding – die passen bij de oude, papieren krant. Wat dat betekent zien we in uit protest leegstromende verdiepingen en een demonstratie voor de deur: de NYT heeft nu ook een vijand in de vakbond en in een deel van het personeel. Trump gnuift: slechte beleidsvoering. Als Baquet als laatste het donkere, lege gebouw uit loopt is dat een dramatisch slot van aflevering twee.
Het is diezelfde Baquet, opgeklommen binnen het bedrijf, die benadrukt hoe zwaar het werk van journalisten is geworden, vergeleken met zijn jonge jaren. En het is precies dat wat de kijker onmogelijk kan ontgaan. De nieuwe technologie, de veelheid van platforms die bediend moeten, de vermenigvuldiging van het aantal deadlines daaraan verbonden – het maakt het werk tot een soort wildwatervaren waar geen begin aan is en geen eind aan komt. Dat blijkt even verslavend als uitputtend. Journalist lijkt me inmiddels ook een gevaarlijk beroep voor wie niet in oorlogsgebieden werkzaam is. Al lijken redactieruimtes in tijden van Trump wel degelijk op dependances van de War room.
Je tijd aangenaam doorbrengen in Scheltema’s lijkt een gepasseerd station. Wel zien we twee bevriende NYT-tijgers ’s ochtends vroeg in de keuken van een van hen samen aan de koffie, waarbij de conversatie niet over ball games maar over de laatste Trump-capriolen gaat. Verbluffend vind ik, eindeloos worstelaar met woorden om een klein stukje op het scherm en uiteindelijk papier te krijgen, het vermogen van deze mensen om te midden van druk pratende en meelezende collegae en onder extreme tijdsdruk in razend tempo soms complexe teksten te schrijven en herschrijven, die van Washington naar New York te sturen (het makkelijkste onderdeel) om daarna te merken dat ‘New York’ de kop en een deel van de inhoud verandert. ‘Fuck you’ of ‘fuck them’ is dan ook de meeste gebruikte uitdrukking (betreffende collegae, autoriteiten binnen en buiten het bedrijf, onwillige bronnen, de persdienst van de president en wie al niet). Overigens in frequentie gevolgd door ‘I appreciate that’.
Twee van de hoofdrolspelers zijn genoemde Elisabeth Bumiller en verslaggever Maggie Haberman. Ongelofelijk dat beiden hun loopbaan begonnen bij een tabloid, waar Maggie al fulltime Trump-watcher was voordat er van zijn politieke carrière sprake was. En dat terwijl ze vroeger nooit journalist wilde worden, hoewel, of doordat, haar vader bij de NYT werkte! Het is toch alsof de dochter van een NRC-redacteur eerst Story’s of Privé’s Hummie van de Tonnekreek wordt om te eindigen als ster bij Vandermeersch. Ze is ongelofelijk die vrouw in kennis, kunde, vasthoudendheid. En in het bespelen van Trump die uitgerekend ‘haar van de aartsvijand’ gaat bellen na zijn eerste fiasco rond de afschaffing van Obamacare.
Deze documentaire, hoe goed ook, zou voor ons niet zo boeiend zijn als onze pers en mede daardoor wij zelf niet ook hier vanaf de opkomst van Trump geobsedeerd waren door dit huiveringwekkend verschijnsel. We komen ze weer allemaal vanaf Dag 1 tegen, de zwelbasterigheid, de schandalen, de rellen, de leugens, de dreigementen; en de namen die daarbij horen. Wie pas begint te kijken bij deel drie heeft in elk geval nog Trumps weigering het extreem-rechts geweld in Charlottesville te veroordelen en het vertrek van Bannon voor de boeg. In deel vier gaat de jacht op de Rusland-connectie verder en evalueert de redactie zichzelf.
We kennen alle kleine en grote kwesties en namen nog, maar dat is het tegendeel van vervelend, bezien als ze worden door deze journalistenogen die er nog zoveel dichterbij zitten en zoveel meer bij betrokken zijn dan wij ooit. De scene waarin een NYT-reporter zijn werk zit te doen bij een massameeting waar Trump zijn grote aanval op de leugenpers houdt en ze ‘vijanden van het volk’ noemt is nog angstaanjagender dan toen die bij ons haast contextloos in het Journaal zat. Een juichende menigte waarvan je weet dat een oproep tot lynchen zonder twijfel opgevolgd zou worden door een deel ervan. En ten slotte kijken we net iets anders dan deze insiders, omdat we tot op zekere hoogte meer weten dan zij op dat moment wisten. Als we Elisabeth Bumiller al in een zeer vroeg stadium ‘impeachment’ horen zeggen, alsof die onvermijdelijk en aanstaande is, dan weten wij hoe ver die weg is – if ever.
Liz Garbus, The Fourth Estate, vier delen, VPRO, delen drie en vier, dinsdagen 12 en 19 juni, NPO 2, 22.55 uur. Delen één en twee nog een maand na uitzending te zien.