Op 19 april 2007 hield premier Balkenende een toespraak ter gelegenheid van de Dutch-American Friendship Day. Hij zei: ‘Feit is dat de Verenigde Staten tot op de dag van vandaag symbool staan voor dynamiek en geloof in de toekomst. Zelf heb ik dat nadrukkelijk ervaren tijdens mijn eerste uitgebreide kennismaking met de Verenigde Staten in 1985.’ Balkenende bezocht de VS in dat jaar als onderdeel van het International Visitor Leadership Program (ivlp) van het State Department, het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. De huidige premier was pas 29 jaar oud, nog niet gepromoveerd, kersvers medewerker van het Wetenschappelijk Instituut van het cda. De Amerikanen hadden kennelijk een fijne neus voor nieuw politiek talent. Het is opvallend dat in dezelfde periode veel toekomstige leiders door het ivlp voor het eerst een reis naar de VS maakten. Anders Fogh Rasmussen uit Denemarken (1982), Guy Verhofstadt (1983), Gordon Brown (1984), Tony Blair (1986); in 1985 werd ook ene Nicolas Sarkozy uitgenodigd, de 29-jarige burgemeester van Neuilly-sur-Seine, en dus ook onze Jan Peter Balkenende, gemeenteraadslid te Amstelveen.
Het ivlp ontstond in 1950 als ‘een waardevol middel om de omgeving, waarbinnen het buitenlands beleid van de VS wordt uitgevoerd, gunstig te beïnvloeden’, in het bijzonder ‘om de kring te vergroten van hen die als invloedrijke bruggenbouwers tussen onze en andere naties kunnen gaan dienen’. In 1981 werd daaraan nog toegevoegd: ‘het “bereiken” of “beïnvloeden” van huidig en potentieel leiderschap in de gegeven landen’. De deelnemers werden gekozen door de ambassades. Bij de keuze werd gekeken naar deelnemers die concreet verbonden waren aan bepaalde beleidsterreinen én naar mensen die baat zouden hebben bij politieke of culturele ‘oriëntatie’ op langere termijn, zeker als ze nog nooit in de VS waren geweest.
De jaren tachtig waren een moeilijke periode voor de Atlantische alliantie. De plaatsing van Russische SS-20-raketten en de modernisering van de kernwapenmacht van de Navo, die daarop volgde, hadden het Europese publiek sterk in beweging gebracht. De Reagan-regering breidde haar anticommunistische programma’s op alle fronten uit. De public diplomacy van de VS moest in een hogere versnelling worden gebracht, om een positieve maatschappelijke en politieke omgeving te creëren voor de plaatsing van kruisraketten op West-Europese bodem. Nederland stond in die campagne centraal. Het wereldwijde budget van het ivlp steeg van ongeveer 18 miljoen dollar in 1982 tot 42 miljoen dollar in 1989, en het aantal deelnemers nam navenant toe. In het Nederlandse geval: van 18 bezoekers in 1980 tot 35 in 1985. Talent-spotting speelde een integrale rol; er werd verder zorgvuldig op gelet dat de uitnodigingen over verschillende beroepen werden gespreid, om elke suggestie van politieke manipulatie te vermijden.
Ondanks die spreiding waren de politieke bedoelingen nooit ver weg. In de vroege jaren tachtig legde de publieke diplomatie van de VS in toenemende mate de nadruk op de zogenaamde ‘successor generation’ in de West-Europese politiek, de generatie politici en andere professionals die toen leidende posities begonnen in te nemen. Door hun leeftijd was hun wereldbeeld niet bepaald door de vormende gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog, of de jaren daarna, zoals het Marshall Plan. In de woorden van Hans Tuch, in de jaren tachtig Public Affairs Counsellor in Bonn, werd deze lacune in kennis en begrip gezien ‘als een reëel gevaar voor de cohesie van het Atlantisch bondgenootschap in de toekomst’.
Tussen 1981 en 1983 was de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag William Dyess, een ervaren diplomaat, die eerder in Belgrado, Kopenhagen, Moskou en Berlijn had gediend. Als ambassadeur maakte Dyess zich zeer impopulair door actieve interventies in het publieke debat, waarbij hij openlijk druk uitoefende om tot een positief besluit inzake de plaatsing van kruisraketten te komen. Dyess vindt nog altijd dat hij een succes was, maar het feit is dat hij in 1983 na niet meer dan zestien maanden naar Washington werd teruggeroepen, volgens de New York Times als gevolg van ‘Dutch unhappiness with his hard-line salesmanship of President Reagan’s policies on nuclear arms’. Dyess werd vervangen door L. Paul Bremer III (1983-1986) die onmiddellijk een veel subtielere, tweekoppige strategie introduceerde. Enerzijds legde men zich toe op een nauwkeurige studie van de Nederlandse politieke arena, gevolgd door een geleidelijk bouwen aan steun in het parlement voor het plaatsingsbesluit. Anderzijds werd er een grote inspanning gericht op de Nederlandse samenleving in brede zin, omdat een positief besluit in de Tweede Kamer makkelijker zou vallen als de mensen in het land Amerika niet alleen maar zouden zien als ‘a demon force’, zoals Bremer het in 1998 in een interview noemde.
Voor Dyess ging publieke diplomatie vooral over het forceren van een bepaalde beleidsbeslissing; voor Bremer ging het meer over het beheren van het hele umfeld, waarbinnen beleid werd gemaakt. Tijdens het ambassadeurschap van Bremer werd in het ivlp veel aandacht besteed aan het uitnodigen van vertegenwoordigers van de media, academici, vakbondsbestuurders, lokale overheidsfunctionarissen, en figuren uit de cultuurwereld (zoals Frans Haks).
Dyess’ invloed blijkt uit de ivlp-lijst van 1982, toen een serie van belangrijke adviseurs op veiligheidsgebied werd uitgekozen. Daaronder: Boudewijn van Eenennaam, van het directoraat Atlantische samenwerking en Veiligheidszaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken (nu ambassadeur bij de Verenigde Naties in Genève); Herman Schaper, nu permanent vertegenwoordiger bij de Navo, toen buitenlandwoordvoerder van d66 en daarvoor in dienst van de Dienst Beleidsontwikkeling van Buitenlandse Zaken, en Jan-Willem Holtslag, adviseur buitenlands beleid van de minister-president. Holtslag is nu secretaris-generaal bij het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Holtslag was voor de ambassade een ‘priority request’. Zijn permanente positie als adviseur gaf hem een sleutelrol ‘in maintaining the continuity of Dutch foreign and defense policy’. Schaper werd gezien als een waarschijnlijke deelnemer aan een toekomstige regeringscoalitie, vrijwel zeker op het terrein van buitenlandse betrekkingen. Schapers belangstelling was breder dan die van Holtslag, en omvatte ook transatlantische handelsrelaties en de rol van media in binnenlandse politiek, maar beiden kregen in een opmerkelijk korte tijdspanne een bijna compleet inside-beeld van het strategisch beleid van de VS en hun benadering van Europese zaken. En Holtslag deed ook nog een uitstapje naar de Grand Canyon. Bij Van Eenennaam, Holtslag en Schaper bestond natuurlijk sterke belangstelling om toegang te krijgen tot Amerikaanse decision-makers op het hoogste niveau. In een interview in 2003 beschreef Van Eenennaam dat er binnen Buitenlandse Zaken en Defensie een kerngroep van individuen bestond die een soort voorhoede vormden, gericht op het bereiken van een succesvol besluit inzake de kruisraketten. Van Eenennaam ging daarin verder dan de meeste anderen, door zich ondanks zijn status als ambtenaar actief (en erudiet) in het openbaar debat te mengen. Bijvoorbeeld in NRC Handelsblad van 16 maart 1983: ‘Zijn de Verenigde Staten nog steeds een trouwe bondgenoot?’
Jan Peter Balkenende (1956) werkte in 1985 net een jaar als stafmedewerker bij het Wetenschappelijk Instituut van het cda. Het waren belangrijke jaren voor het Instituut. Onder leiding van directeur Arie Oostlander probeerde het een koers en een ethos te ontwikkelen voor het nieuw-gevormde cda. Balkenende gold als een originele, ‘dwarse’ denker, en in partijkringen was hij opgemerkt als een rijzend talent.
In augustus-september 1981 was Oostlander zelf deelnemer aan het ivlp en reisde door de VS met een zeer brede agenda. In dat jaar had hij met professor P.J. Teunissen een cda-rapport over veiligheidsbeleid geschreven, dat de basis werd van het verkiezingsprogramma. Zijn reisschema in de VS was echter vooral opgezet om Oostlander kennis te laten maken met Amerikaanse organisaties en politieke instituten die zich met sociale veranderingen bezighielden – met name de rol van religieuze groepen in het politieke proces. Oostlander bevestigde, in een recent interview, dat zijn reis in 1981 zijn steun voor de Navo-moderniseringsstrategie versterkt had, maar alleen omdat de opinies die hij in de VS hoorde samenvielen met de overtuiging die hij zelf al had over het bevrijden van de volkeren in Oost-Europa van de sovjet-onderdrukking.
Tegen de tijd dat Balkenende naar de VS ging was de dominante prognose bij Oostlander en zijn collega’s in het Instituut dat toekomstige sociale veranderingen in Nederland niet meer zouden uitgaan van een almachtige staat, maar van meer flexibele sociale verhoudingen, gedreven door persoonlijk initiatief en individuele morele verantwoordelijkheid. De vraag was hoe die benadering handen en voeten zou moeten krijgen binnen het cda en – op den duur – binnen de Nederlandse samenleving en politieke cultuur in groter verband.
De ambassade stelde een groep van vier man samen die van 19 augustus tot 15 september een studiereis maakte onder de titel ‘Economic and Social Well-Being in the United States’. Het thema van de reis was hoe publieke en private krachten konden worden gecombineerd voor het tot stand brengen van ‘local economic development and private initiative as an agent for change’. Behalve uit Balkenende bestond de groep uit Flip Buurmeyer (1940), pvda-woordvoerder sociale zaken, Thijs Wöltgens (1943), ook pvda, en Hendrik Jan Brouwer, toen directeur-generaal algemeen beleid op het ministerie van Sociale Zaken, nu kroonlid van de ser. Balkenende was met zijn 29 jaar de junior van de groep.
De tour begon met een intensief schema in Washington D.C. met bezoeken aan de departementen van Handel, Arbeid en Financiën, de Federal Reserve Board, en verschillende instituten uit de private sector zoals de National Development Council en de Corporation for Enterprise Development. Vervolgens reisde de groep door naar Pittsburgh, Parkersburg (West Virginia), Minneapolis, Portland, Austin, Tampa en New York. In elke stad werd uitgebreid gekeken naar voorbeelden van stadsvernieuwing, industriële herstructurering, stadsplanning, de implementatie van publiek-private partnerships, en het entameren van een ondernemingsgerichte cultuur. Er werd gestreefd naar een evenwichtige verdeling over kleine en grote gemeenschappen en over traditionele en nieuwe vormen van bedrijvigheid. De groep was, zo constateerden de begeleiders, op z’n hoede voor propaganda. Ze compenseerden de al te optimistische presentaties over de Amerikaanse economie door regeringsvertegenwoordigers met heel gewone man-in-de-straat-observaties.
Uit het vragenformulier dat de vier deelnemers aan het eind van de tournee invulden blijkt dat Balkenende al even enthousiast was als zijn collega’s. Niet alles wat hij had gezien en gehoord over Amerikaans sociaal-economisch beleid kon in Nederland worden toegepast, maar de reis had zijn gedachten verbreed, hem meer bewust gemaakt van de mogelijkheden en problemen die het beleidsterrein omvatte. Oostlander herinnerde zich dat in Pittsburgh de mate van trots op de eigen stad, die daar de stedelijke regeneratie voortdreef, grote indruk op Balkenende had gemaakt. Frank Albert, Public Affairs Officer van de United States Information Agency in Den Haag, vatte de reacties van Buurmeyer en Wöltgens als volgt samen:
‘Flip Buurmeyer en Thijs Wöltgens vertelden ambassadeur Bremer onlangs dat zij vol lof waren [over het project]. Zij waren vooral getroffen door de nauwe samenwerking tussen universiteiten en zakenleven, door onze creatieve, actieve kapitaalmarkten, het feit dat onze jongeren werken terwijl ze schoolgaan, en het belang van de dienstensector bij de introductie van jongeren op de arbeidsmarkt. Ze waren ook onder de indruk van de spirit en het optimisme van het Amerikaanse volk, dat ze brengt tot het nemen van risico’s in het beginnen en ondersteunen van nieuwe bedrijven.’
Balkenende schreef zijn dissertatie aan de VU, ‘Overheidsregelgeving en maatschappelijke organisaties’ (1992), over exact dezelfde onderwerpen die hij tijdens zijn reis door de VS had onderzocht. Het proefschrift was, in de woorden van Thijs Broer en Max van Weezel (‘De Geroepene’), in de grond ‘een pleidooi voor herstel van de eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties die verslaafd waren geraakt aan overheidssubsidies’. Het is natuurlijk niet zo dat Balkenende ‘pro-Amerikaans’ werd, alleen omdat hij in 1985 door het ivlp de VS bezocht. Dat is een simplistische interpretatie. Hij was bepaald niet overtuigd van de waarde van Amerikaanse oplossingen voor Nederlandse sociaal-economische problemen. Er waren allerlei verschillende invloeden die de research door het cda (en de pvda) voedden. De tour van 1985 illustreert echter wel perfect hoe effectief de subtiele aanpak van het programma in internationale betrekkingen kon werken. Het is even opmerkelijk dat aan het eind van de jaren tachtig vooral de Wiardi Beckmanstichting de aandacht van het ivlp trok. Joop van den Berg (1986), Paul Scheffer (1987) en Paul Kalma (1988) werden allen door de Amerikaanse ambassade uitgenodigd.
Het ivlp had geen vast patroon. De VS worden tentoongesteld, het programma creëert openingen en kansen voor interactie tussen Nederlandse beleidsonderzoekers en hun Amerikaanse tegenhangers en tijdens de reizen vindt een belangrijke ‘socialisatie’ plaats – de VS worden ‘normaal’ voor degenen die in een minder pro-Amerikaanse omgeving opereren, zoals de pvda in de jaren tachtig. En er is nog een psychologische factor: een uitnodiging voor het ivlp vertelt de ontvanger dat hij wordt gezien als iemand met aanzienlijk belang en talent.
Het kan lang duren voor dat soort resultaten zichtbaar worden, en de voorspellingen van het ambassadepersoneel zijn niet altijd correct gebleken. Maar Balkenendes verwijzing naar zijn reisje in zijn speech bewijst hoe het programma in veel gevallen wel de weg had bereid voor gunstige relaties, later. Hij zei het zelf, aan het eind van zijn vragenformulier in 1985: ‘Het zou interessant zijn als de discussie tussen sociaal-economische specialisten uit beide landen kon worden voortgezet.’
Vertaald door Koen Kleijn
Giles Scott Smith is verbonden aan het Roosevelt Study Centre, Middelburg. Eind deze maand verschijnt van zijn hand Networks of Empire: The US State Department’s Foreign Leader Program in the Netherlands, France, and Britain 1950-70 (Peter Lang, 2008)
…………………………………………………………………………………………………..
IVLP-lijstje
Van de huidige staatshoofden en regeringsleiders van de 28 EU-landen namen er dertien ooit deel aan het ivlp.
1964 Heinz Fischer (president van
Oostenrijk)
1978 Anibal Cavaco Silva (president
van Portugal)
1982 Anders Fogh Rasmussen (premier
van Denemarken)
1983 Guy Verhofstadt
1983 Tarja Halonen (president van Finland)
1984 Francois Fillon (premier van
Frankrijk)
1984 en 1992 Gordon Brown
1985 Nicolas Sarkozy
1985 Jan Peter Balkenende
1990 Lawrence Gonzi (premier van Malta)
1995 Constantinos Karamanlis
2002 Fredrik Reinfeldt (premier van
Zweden)
2002 Gediminas Kirkilas (premier van
Litouwen)
Verder ook:
1968 Pratibha Patil (president van India)
1978 Ehud Olmert
1987 Hamid Karzai
1995 Abdullah Gul (president van Turkije)
1997 Zurab Noghaideli (voormalig
premier van Georgië)
1999 Mikhail Saakasjvili
2003 Fatmir Sejdiu (president van Kosovo)
2004 Kurmanbek Bakiyev (president
van Kyrgyzistan)