Peter Paul Rubens, De marteling van de heilige Livinus, 1633, olie op doek, 445 x 347 cm © Koninklijke Musea voor Schone Kunsten België

We zien veel oproer – om te beginnen al in de drukke opbouw van het enorme schilderstuk. Rubens was waarlijk een meester in het organiseren van meeslepende effecten. Het schilderij was een altaarstuk, meer dan vier meter hoog. De hoofdfiguren in de vertelling zagen er daarom levensgroot uit. Zo was de opzet van de barokke, roomse beeldregie. De gelovigen kwamen de kerk binnen. Doorgaans was het portaal donker maar het was veel lichter in het ruime schip. Verder weg, in het koor, zag je de kleuren al bewegen in het hoge altaar dat daar straalde. Het koor was verhoogd als een toneel. Om het schilderij zat ook nog een omlijsting van gouden versieringen. Een kerk was ook een theater. Eerst zagen de mensen een beeld van opwinding waardoor ze langzaam werden overweldigd – misschien nog wel voordat ze de feitelijke voorstelling konden lezen.

Het schilderij is gewelddadig van gehalte. De opgewonden gestalten zitten elkaar behoorlijk dwars. Zo heeft Rubens de verschillende taferelen in elkaar gedraaid. Het gewicht van de enscenering glijdt naar linksonder in het schilderij. Daar verdikt de verknoping van figuren zich zodanig dat de vertelling naar voren lijkt te tuimelen. We zien het martyrium van de heilige Livinus. Het werd in 1633 geschilderd voor het hoogaltaar van de Jezuïetenkerk in Gent. Die was aan Sint-Lieven gewijd, zoals hij in Vlaanderen heette. Volgens de legende van zijn leven kwam hij uit Ierland waar hij rond 580 geboren zou zijn. Hij verdwaalde in Vlaamse streken toen om er het geloof te prediken. Het was een woeste tijd. In 657 werd hij uit een hinderlaag door een bende wantrouwige heidenen overvallen. Voordat ze zijn kop afhakten, hebben ze hem eerst de tong uit de mond gerukt. Onmiddellijk daarna werden de moordenaars en hun handlangers uit de hemel vreselijk gestraft met verpletterende bliksems. In de loop van de tijd, in Vlaanderen, werd deze gruweldaad een streeklegende. Ten slotte is Lieven, daar plaatselijk aanbeden, als martelaar in 842 heilig verklaard.

In de dramaturgie van de kerk hing dit schilderij boven ooghoogte zodat de kerkgangers er tegenop keken. Wat ze dan eerst zagen, linksonder in de voorstelling, was de hulpeloze heilige die op de grond, op zijn knieën, was gedrongen terwijl het lijkt dat hij naar achteren valt. Niemand wist natuurlijk hoe een martelaar, ver weg in de zevende eeuw, eruitzag. Eerder als een haveloze zwerver, maar Rubens heeft hem barok verkleed als bisschop – in een wit kleed met linten en gehuld in een wijd plooiende gulden mantel. Vooraan, onder in het schilderij, ligt dwars op de grond een gouden staf die hem uit de hand is gevallen. Wat er ook ligt is zijn mijter. Zo te zien wordt die vertrapt door de gespierde figuur met naakt bovenlichaam, die met zijn linkerhand de baard van Sint-Lieven stevig vastheeft. Die potige werkman buigt mee met de heilige, houdt hem in bedwang. Zo begonnen de belagers zich aan de martelaar te vergrijpen.

Dit schilderij hing boven ooghoogte; kerkgangers keken er tegenop

Lievens armen zijn wijd gespreid van verbijstering. Over zijn schouder zien we een vertrokken gezicht, rood aangelopen alsof de figuur dronken is. Hij klemt een bloedig mes tussen zijn tanden. Een arm van de man, een rode mouw, houdt de heilige klem. Terwijl de gespierde figuur de heilige strak bij de baard houdt en zijn mond opentrekt, heeft de dronkelap met zijn mes de tong al wat losgesneden. Er zit bloed rond Lievens mond. Vervolgens heeft de grote man, een bloedrode muts op zijn kop, met een nijptang in beide handen de bloederige tong uit de mond van de martelaar weggetrokken. Hij geeft nu de tong aan een gretig springende hond. Dat was het hoofdgebeuren. Het silhouet van de tang is goed te zien. Het gelaat van Sint-Lieven is lijkbleek alsof hij al dood is. Rechts in de hoek bij de honden verschijnt, zomaar en groot en dramatisch, de stevig verdraaide gestalte van een lansknecht die zijn armen verbijsterd ten hemel strekt.

Het martelwerk vond plaats bij een stevige boom die tot hoog in het schilderij reikt. Er zit veel beweging in de ruimte. Langs en naast die boom heeft Rubens de ruime driehoek, voorbij de groep met de heilige en zijn beulen, opgevuld met een compacte wirwar van druk gebarende figuren. Alles door elkaar. Er steigert zelfs een paard in de lucht. Ik zie die groepering van opwinding als reacties op de strafengelen die hoog in de onstuimige hemel, stormachtig met vuur, bliksems naar beneden slingeren. In de regie van Rubens’ schilderij werken die woest verschrikte figuren als het koor in een oratorium. Met zijn gestrekte armen lijkt de lansknecht, rechts vooraan, wel de dirigent van al die bewegingen van het koor.

Het geweldige aan Rubens’ kunst is een tomeloos realistische verbeelding. Als student vond ik die overdreven. Dat had ik fout. Bij ons bestaan zulke schilderijen niet. Nu zou ik weleens zo’n geweldige beeldmachine in het Rijksmuseum willen zien: dit martyrium uit Brussel bijvoorbeeld, als bruikleen een tijdje. Dat zou ook de blik op Rembrandt opschudden.


PS In het Boijmans in Rotterdam hebben ze van het martyrium de olieverfschets, op paneel, in de collectie. Een mooi werk, maar klein: 85 x 59 cm. Dat is toch wat anders: het schilderij in het groot was bedoeld als een symfonisch stuk theater