Leerlingen beoordelen met een app hun leraar. ‘Als lesgeven je goed afgaat en je contact met de leerlingen hebt, is het een heerlijk leven. Als je dat niet hebt is het een hel’ © Marcel van den Bergh / HH

Bart van der Velden (48) ging na twintig jaar ervaring in het bedrijfsleven als zij-instromer het onderwijs in. ‘Als beginnend docent word je meteen in het diepe gegooid’, vertelt hij. ‘Wie bij een bedrijf begint wordt aan het eind van de eerste dag in staat geacht zijn wachtwoord te kunnen invoeren op de computer. Een eerste dag op school ziet er totaal anders uit. Je krijgt een sleutel, je leidinggevende geeft je een hand en zegt: “Ik zal je even begeleiden.” Hij brengt je naar een lokaal, doet de deur open en daar zitten dan dertig leerlingen. “Veel succes”, zegt hij. Vervolgens ben je binnen vijf minuten full swing aan het werk.’

Van der Velden ging niet met grote idealen het onderwijs in. ‘Ik had pech gehad in mijn zzp-bestaan en werd gedwongen een beroep in loondienst te kiezen. Ik ben afgestudeerd natuurkundige, zag een vacature op tien minuten afstand met de tram en kon ook nog eens meteen beginnen. Zo simpel lag het.’ Het eerste jaar had hij vaak nachtmerries. ‘Dat had ook te maken met de schoolleiding, die was erg hard en had niet de gewoonte om ook eens wat positiefs in beoordelingsgesprekken te zeggen. Ik kreeg tien opmerkingen, alle tien vernietigend en ook alle tien terecht. Maar leuk is dat niet. Dat heb ik op twee scholen precies zo gezien. Schoolleidingen zijn niet altijd bijster goed in het op gang helpen van beginnende leraren.’

Na een jaar begon hij als zij-instromer met de masterstudie aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam om eerstegraads leraar te worden. Naast zijn baan volgde hij één dag per week colleges. Qua natuurkunde hoefde hij niet bijgespijkerd te worden, het ging om zijn pedagogische kwaliteiten. ‘Een universitaire master in je vak is noodzakelijk’, vindt hij achteraf, ‘maar die pedagogiek had ook op hbo-niveau gekund. Het is een fout idee dat theoretisch beter is dan praktisch. In de klas heb je vooral veel aan praktische skills en trucs.’

Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief en ontvang iedere ochtend het beste uit De Groene in je mailbox

Niet alleen in het basisonderwijs, ook op middelbare scholen loopt het lerarentekort flink op, vooral van eerstegraads docenten. Toch kan daar zeker wat aan gedaan worden. Recent onderzoek van Motivaction toont aan dat veertig procent van het hoogopgeleide personeel in andere sectoren best in het onderwijs zou willen werken. De meerderheid maakt die stap niet, omdat de huidige universitaire opleiding een (te) hoge drempel vormt. Ze hebben niet het gevoel dat de opleiding inspeelt op hun kennis en (levens)ervaring. Daarnaast spelen het beeld van het lage salaris en de hoge werkdruk een belangrijke rol. Eenmaal begonnen haakt bovendien binnen vijf jaar dertig procent van de zij-instromers weer af.

De grote vraag is: hoe kunnen we meer leraren opleiden die bovendien langer blijven? En: hoe groot het tekort aan docenten middelbaar onderwijs is, is niet precies te achterhalen, en het verschilt ook per regio. Op dit moment telt de vacaturesite Meesterbaan 1224 banen voor docenten in het voortgezet onderwijs, waarvan 494 in de bètavakken. Voor wiskunde, scheikunde en natuurkunde, maar ook voor Nederlands, Duits en Engels zijn nauwelijks eerstegraders te vinden en worden steeds meer lessen door onbevoegden gegeven. In een brief van minister van Onderwijs Ingrid van Engelshoven eind vorig jaar aan de Tweede Kamer staat dat als er niets verandert voor 2020 een tekort wordt verwacht van 800 fte oplopend tot 1200 fte in 2025. Ondertussen doen uitzendbureaus goede zaken en leggen scholen voor tijdelijke invalkrachten grote bedragen neer.

‘School­leidingen zijn niet altijd bijster goed in het op gang helpen van beginnende leraren’

Universitair geschoolden kregen vroeger de onderwijsbevoegdheid er vrij makkelijk bij. Sinds 2000 moeten ze voor een eerstegraads bevoegdheid een extra master aan de universiteit doen van een jaar of langer, waarbij zo’n vijftien uur per week onbetaald stage wordt gelopen op een middelbare school. Op de VU en de UvA in Amsterdam is het een interfacultaire opleiding waarin zo’n 25 vakken worden aangeboden, de instroom van studenten ligt rond 150 per jaar. Vakinhoudelijk zijn de eisen landelijk vastgesteld door de Commissie Lerarenopleiding, een overlegorgaan van alle opleidingen.

En daar wringt de schoen. Slechts tien procent van de afgestudeerde masterstudenten is toelaatbaar voor de lerarenopleiding. ‘De universitaire studies zijn breder tegenwoordig’, geeft VU-opleidingsmanager Adam Handelzalts, (41) als verklaring. ‘Als afgestudeerde heb je niet alleen Nederlands gehad, maar ook andere vakken. Exacte vakken zijn brede science-achtige opleidingen geworden. Als leraar-student heb je dus deficiënties die je moet bijspijkeren, wat de opleiding langer en zwaarder maakt en de drempel verhoogt.’

Er zijn hierover in het opleidingsveld rekkelijken en preciezen, weet Jacobijn Olthoff (45), opleidingsdirecteur aan de UvA. ‘Bij brede bachelors voldoen mensen niet aan de vakinhoudelijke eisen. Natuurkunde hebben ze niet van a tot z gehad, maar van a tot q. Maar daarnaast zijn ze wél bèta georiënteerd. Je mag ervan uitgaan dat ze een fatsoenlijk analytisch niveau hebben en dat ze, eenmaal leraar, zelf uitzoeken wat ze nog missen. Inhoudelijk is bredere kennis ook van waarde, dat is zelfs iets wat de scholen vragen.’

Ze ziet op haar opleiding dat studenten door de hoge eisen stoppen. ‘Studenten moeten door een flessenhals, worden geblokkeerd, raken gefrustreerd en haken vervolgens af.’ De discussies tussen de docenten lerarenopleiding en de vak-faculteiten gaan volgens haar over ‘details en millimeters’. ‘Als je universitair hoofddocent bent of hoogleraar Frans heb je een passie voor je vak en wil je niet dat de kwaliteit achteruit gaat. Maar dat staat ver af van de werkelijkheid van de leraar Frans op een middelbare school. Ik zit bij de vergaderingen, hoor allerlei goede redenen waarom we de eisen niet naar beneden moeten stellen,maar niemand praat over het tekort. Dan zeg ik: “Jongens, ik zit nu een tijdje te luisteren en ik snap wat jullie zeggen, maar ik praat ook bij de gemeente over het lerarentekort en hun vraag is: wat doet de UvA? Dan word ik vol ongeloof aangekeken.” Iemand zei: “Mijn dochter heeft Duits van een leraar die niet zo goed is.” Mijn antwoord was: “Over drie jaar heeft je dochter helemáál geen Duits meer.”’

De zij-instromers, een veel kleinere groep, kunnen de opleiding in deeltijd doen, in combinatie met een aanstelling op een school. Universiteiten hanteren vaak een norm van maximaal twaalf tot vijftien lesuren, ongeveer een halve baan. In de praktijk komt dit qua salariëring neer op minder dan het minimumloon. Voor veel werkenden vormt dit een grote hindernis om de stap te zetten. Want wie kan zich dat financieel veroorloven? Het programma op de VU bestaat uit werkcolleges en diverse opdrachten, zoals een uitgebreide beschrijving van in totaal drie lessenseries, minstens 250 lesuren op een school, een keuzevak en een afstudeeronderzoek. Vooral dat laatste is intensief en stuit alom op stevige kritiek.

‘Dat onderzoek heeft niets te maken met je didactische kwaliteiten als docent’, vindt zij-instromer Van der Velden. ‘Ik heb nu tweeëneenhalf jaar ervaring als docent, het gaat hartstikke goed. Maar ik kan met de hand op mijn hart zeggen dat ik in die hele onderzoeksfase niets heb geleerd dat maar op enige manier toepasbaar is bij het docentschap.’

‘In die hele onderzoeksfase heb ik niets geleerd dat maar op enige manier toepasbaar is bij het docentschap’

Christa Compas (55), directeur van het Humanistisch Verbond, was eerder bestuurder openbaar onderwijs in Zaanstad en wilde om geloofwaardig te zijn zelf leren hoe het is om voor de klas te staan. Ook nu geeft ze nog wekelijks een paar uur les in een klas met voornamelijk jongens. Vanwege haar studie politicologie en mba-opleiding had ze geen vakinhoudelijke manco’s en ook wat haar betreft kan het onderzoek geschrapt worden. ‘Dat hoort wel bij een master, maar ik heb in de hele opleiding geen hoogleraar gezien. Onderzoek is leuk om te doen, maar in welke mate is dat relevant voor het lesgeven?’

De lerarenopleiding aan de VU worstelt volgens haar met de inhoudelijke invulling van deze master. ‘De boeken die ik moest lezen waren niet van serieus wetenschappelijk gehalte, maar inhoudelijk vooral op het niveau van opvattingen, die elkaar soms tegenspraken. Daarover moet je dan tentamens doen. Ik heb soms fel gediscussieerd met de docenten. Er wordt ingeramd dat jij het individu bent, die ene romantische Theo Thijssen die het grote verschil gaat maken voor de kinderen, maar dat idee is achterhaald. De theorie is: kijken wat kinderen boeit, verdiep je in die kinderen en wat hen bezighoudt, maak verbinding met ze. Maar de dagelijkse praktijk ziet er heel anders uit.’ Gedurende het lesgeven is ze steeds ‘ouderwetser’ geworden, wat ze omschrijft als ‘klassikaal de stof geven zoals die in de methode staat’. In discussies gaat ze ook steeds meer staan voor die ouderwetsheid. ‘Kinderen willen structuur en houvast en haken af als je daarvan afwijkt. Duidelijkheid vinden ze prettig. Zeker op de school waar ik les geef.’

Ook Loran de Vries (31), zowel leraar natuurkunde op het Amsterdams Lyceum als docent op de lerarenopleiding van de VU, zet vraagtekens bij het onderdeel onderzoek. Wat hem betreft heb je zelfs geen master nodig. ‘Het is nuttig, maar het is niet de core business van lesgeven. Na drie jaar bachelor heb je alle onderwerpen die je als leraar nodig hebt gehad. Je bent dan tweedegraads bevoegd en mag lesgeven in de onderbouw.’

Hij durft de stelling aan dat je een vak pas echt begrijpt als je er les in geeft. ‘Tijdens mijn studie begreep ik weinig van relativiteitstheorie en quantummechanica, nu snap ik het veel beter. Kunnen we leraren niet het vertrouwen geven dat ze het zich gaandeweg zelf eigen maken?’ Zijn oud-rector Roel Schoonveld (68), nu waarnemend rector op een school in de Bijlmer, drukt het nog krachtiger uit. ‘Ik heb het gevoel dat de studenten hangmappen moeten vullen met onderzoek waar niemand ooit meer naar kijkt.’ Om leraren goed op te leiden moet de opleiding vooral praktisch zijn, vindt hij. ‘Gewoon: hoe ga je als leraar in de klas te werk. Orde leren houden, daar komt het vooral op neer. En dat leren ze nauwelijks, dat moet veel intensiever. Doodzonde.’

Op veel scholen geven tweedegraads opgeleide leraren eerstegraads lessen. Je bent dan niet onbevoegd, maar onder-bevoegd, volgens Schoonveld geen goede ontwikkeling: ‘In de bovenbouw moet les worden gegeven door eerstegraders.’ Maar om die bevoegdheid te krijgen moet je als tweedegrader alle theorie weer overdoen in de opleiding, terwijl je al lesgeeft. Ook dat kan best anders volgens hem. Hij stelt bij sollicitatiegesprekken altijd de vraag hoe iemand wil gaan lesgeven. ‘Als je zegt: ik ben niet zo streng hoor, ik houd van een gezellige sfeer, dan is het al mis. Mensen vinden streng een vies woord. Maar leerlingen willen dat helemaal niet! Die hebben onmiddellijk door, o, daar kunnen we binnenkort overheen lopen.’

Als rector ontving hij nieuwe leraren met een spreuk: zorg dat je de eerste drie weken het beest bent dat je later nooit meer wilt worden. ‘Je kunt altijd gas terug nemen’, vertelt hij. ‘Maar op een gegeven moment bedenken dat je wat strenger moet worden lukt niet. En om succesvol te worden moet je met gevoel voor humor laten blijken dat je je leerlingen waardeert. Ze hebben een ijzersterke intuïtie voor het feit dat je eigenlijk een hekel aan ze hebt. Dan krijg je het niet meer goed. Als lesgeven je goed afgaat en je contact met de leerlingen hebt, is het een heerlijk leven. Als je dat niet hebt is het een hel.’

‘Orde leren houden, daar komt het vooral op neer. En dat leren ze nauwelijks, dat moet veel intensiever. Doodzonde’

Over de vraag of het opleidingstraject anders zou moeten en ook over hoe de uitval beperkt kan worden, wordt nagedacht in het netwerk OPeRa (Onderwijs Partners Regio Amsterdam), een samenwerkingsverband tussen hogescholen, universiteiten en een aantal schoolbesturen. Onlangs is bereikt dat de stad geld beschikbaar stelt voor een pakket maatregelen als woningen, reiskosten, een bonus of geld voor studieverlof. Sandra Niemeijer (54) is rector van het Cartesius Lyceum in Amsterdam-West en lid van het netwerk. ‘Een opleiding van een jaar is kort, men levert in feite halffabrikaat leraren’, is haar ervaring. ‘We zijn bezig met een wederzijdse zoektocht: wat hoort er bij de school en wat bij de opleiding. Hoe krijgen we het vak aantrekkelijker en hoe bereiken we dat mensen met een realistischer blik het onderwijs in stappen?’

Haar school neemt een flink aantal stagiairs af, die drie jaar worden begeleid. Op vacatures krijgt ze altijd sollicitanten, maar het vervolg blijkt lastig. ‘Jonge mensen zijn tegenwoordig heel ambitieus en leggen de lat voor zichzelf extreem hoog. Het valt op hoe fanatiek ze met hun vak bezig zijn. Dat kost heel veel tijd en energie. Na twee jaar zeggen ze: ik kan dit niet aan. Ik werk mezelf een slag in de rondte en kan er niet eens een huis in Amsterdam van betalen.’

Belangrijk in de opleiding is volgens Niemeijer het ontwikkelen van de mindset dat je niet alles kunt en hoeft te weten en dat een netwerk van collega’s om je heen kan helpen. ‘De werkdruk is een hot item, het aantal lesuren staat al jaren op 25, terwijl er veel meer verwacht wordt dan vroeger. Je komt niet meer weg met een standaardverhaal voor een groep van dertig verschillende leerlingen, je moet zelf je materiaal herschrijven, dat hoort bij het lesgeven. Het is een vak dat je met vallen en opstaan leert en waar je vijf jaar voor nodig hebt.’

Collega Schoonveld is het helemaal met haar eens. ‘Als je niet wil dat leraren na een jaar weglopen, moet je zorgen dat ze beter worden voorbereid. En dan nog moeten ze accepteren dat het vijf jaar duurt voor ze een echt goede leraar zijn.’

Om de opleiding te veranderen moeten de lerarenopleidingen aan de universiteiten zelf het voortouw nemen, zegt Jacobijn Olthoff. ‘Pilots ontwerpen. Neem risico, met een flexibeler programma of minder zware ingangseisen. Er is nu een landelijk programma waarin we Duitse studenten die geen opleiding Duits hebben in twee jaar klaarstomen voor het leraarschap. Daar was veel huiver over, maar het blijkt goed uit te pakken. Probeer dat ook eens voor andere vakken.’ Haar collega Adam Handelzalts wil veel meer samenwerking met de scholen. ‘Van ons uit zouden wij leraren vijf jaar moeten begeleiden. Leraren moeten ook meer ruimte krijgen om zichzelf te ontwikkelen door minder lessen te geven, daar zijn mogelijkheden voor. Er wordt voortdurend over gepraat, maar het wordt niet uitgevoerd.’

Ook van de kritiek op het onderzoek zijn universiteiten zich bewust. ‘Zo’n eindopdracht past bij de academische beroepsopleiding die wij zijn’, zegt Handelzalts. ‘Centraal staat hoe we die academische kant zo kunnen vormgeven dat studenten deze als ondersteunend en inspirerend ervaren in plaats van als belasting of als een hoepel waar ze doorheen moeten springen. Zowel bij de UvA als de VU wordt dit jaar een nieuwe aanpak van dit onderdeel geïntroduceerd – kern ervan is dat het onderzoeksgedeelte nog beter gestructureerd wordt en dat de link tussen het onderzoek en de praktijk op de school waar de student stage loopt beter tot stand komt.’

Dan is er nog de beeldvorming over de zware werkdruk en het lage salaris. ‘De waardering mag hoger’, vindt Loran de Vries, ‘maar vooral de communicatie daarover kan beter. Op een carrièrebeurs stond ik naast een wetenschapper, een zzp’er en anderen uit het bedrijfsleven. Ik won het altijd op salaris, ik verdien heel goed.’ Handelzalts zegt: ‘Het salaris kan omhoog, geen probleem, maar dat is niet de redding. Ophouden met klagen! Leraren moeten zelf uitstralen dat het een mooi beroep is. Politici moeten veel meer duidelijk maken hoe belangrijk het is.’

‘Hoe meer we praten over het imago, hoe groter het wordt’, zegt Jacobijn Olthoff. ‘Beelden zijn terecht of onterecht, onderzoek dat. De werkdruk en vastzitten in een tredmolen? Dat is terecht. Wil je dat veranderen, dan moet je dat ook gaan doen!’ Ze noemt nog een belangrijk punt waar direct iets aan gedaan kan worden: ‘Maak lerarenopleidingen gratis en geef studenten een vergoeding voor levensonderhoud. Je moet nu wel heel idealistisch zijn om leraar te willen worden.’

Bart van der Velden vraagt zich af of de overheid wel echt bezig is met het oplossen van het vraagstuk van het lerarentekort. De overheid heeft het probleem volgens hem nu bij de universiteiten neergelegd, maar die voelen zich geen eigenaar van het probleem. ‘Scholen zouden moeten zeggen: geef ons de ruimte. Zij hebben alle belang bij kwalitatief goede mensen. Geef als overheid de scholenkoepels geld voor een eenjarig traject en de mogelijkheid mensen op te leiden. Dan is het snel opgelost.’ Zijn belangrijkste ervaring na een paar jaar lesgeven is dat kinderen voelen of een docent goed contact met ze kan maken en ze enthousiast kan krijgen. ‘Dat vinden ze belangrijker dan een docent die alles weet. Dat soort kenmerken kun je heel goed testen. En nog iets: als een school niet goed is kan de leraar ook niet goed zijn. Je landt op een school in een systeem van lesaanpak, voorbereidingen, presentaties, waarin je heel lang kunt worden meegetrokken. Bij een puinhoop word je mee het gat in getrokken, dat kun je nooit in je eentje allemaal keren.’

Hij wist zelf dat hij volledig op de goede plek zat toen hij in de klas het verhaal vertelde over zijn ijldromen in het ziekenhuis waarin hij voortdurend hardop om appelmoes riep. ‘Na afloop vroeg een meisje wanneer ik jarig was. Maanden later deed ik op die dag de deur open, zag een versierd klaslokaal, kreeg een confettikanon over me heen en middenin stond als cadeau een grabbelton vol met alle soorten appelmoes.’ Hij krijgt tranen in zijn ogen. ‘Bij het afscheid van die klas zei ik: “Ik heb in mijn leven geleerd dat geluk soms uit heel korte momenten bestaat en jullie hebben me een aantal van die momenten bezorgd.” Dat is het mooie van het onderwijs.’