Hartman werd ooit op de publieke omroep bekend van het puberprogramma Rembo Rembo, en maakt nu nog steeds, inmiddels twintig jaar later, grappen van hetzelfde niveau, alleen nu bij programma’s voor volwassenen. Dit alles binnen het bereik van: mannen zijn helden, en moeten doen wat ze willen, vrouwen moeten niet zeiken en hun benen scheren, en deze feministische tijden zijn politiek correcte onzin. Het is zo over the top ouderwets seksistisch dat Hartman er zijn eigen niche van heeft gemaakt, hij zal er vast zijn lol mee hebben en wie weet wat tv-kijkers ook, stiekem, als hun vrouwen niet meekijken.

Die associatie is de mijne, niet die van Anker. Nergens in zijn roman duikt er een kale, boos raaskallende, antifeministische tv-persoonlijkheid op. Maar zijn hoofdpersoon, schrijver Sander Schwartz, heeft iets soortgelijk miskends, en een soortgelijke relatie met vrouwen. Hij racet door het leven, maakt na zijn gesjeesde studie naam bij een links kwaliteitsblad in de jaren zeventig, bedrijft spraakmakende onderzoeksjournalistiek, versiert een reeks mooie, slimme, getalenteerde vrouwen – die toch niet mooi, slim en getalenteerd genoeg voor hem zijn om niet vreemd te gaan. Hij probeert hoofdredacteur te worden, maar wordt door de sollicitatiecommissie te ambitieus en onsympathiek gevonden, krijgt een burn-out, besluit schrijver te worden, en binnen de kortste keren is hij een flinke naam in de letteren, zo zeer dat hij al snel de blurb ‘een van de belangrijkste schrijvers van zijn tijd’ op de achterflap van zijn romans mag zetten.

Hier slijpt het mes zich: in dat ‘van zijn tijd’. Want wat nu als die tijd al weer veranderd is? De romans die Schwartz schrijft zijn, zoals hij het noemt, ‘echte mannenboeken’: hard, kil, zonder te veel over de emoties van zijn hoofdpersonen te vertellen. Zijn mannelijke personages ‘waren vooral hard voor zichzelf. Ze moesten zichzelf neerzetten in een weigerachtige wereld. Ze waren er niet op uit anderen te benadelen maar dat gebeurde natuurlijk wel, en dat ze daarbij op gespannen voet stonden met de heersende moraal, laat zich raden. Zulke mensen vinden wij al snel onaardig, nare mensen.’

Dit citaat komt de lezer tegen op bladzijde 61. U raadt natuurlijk: dit hele citaat slaat precies op wat de lezer tot dan toe heeft gelezen.

Schwartz zit zo vast in ‘zijn’ eigen tijd dat hij niet echt begrijpt waarom zijn romans nauwelijks meer in de boekenbijlagen worden besproken, raakt sowieso het overzicht kwijt welke recensenten er nog toe doen, en krijgt tot overmaat van ramp te horen dat zijn uitgeverij steeds minder voelt voor zijn personages; de lezers van vandaag willen geen romans meer waar ze zelf in op zoek moeten naar betekenis, ze willen iets meemaken via de personages, een emotie ervaren. Het heeft volgens Schwartz allemaal te maken met een nieuw element, ‘een seksistisch element misschien, maar dat kon me geen bal schelen: in de hele uitgeverij was geen man meer te bekennen! Overal hadden vrouwen trouwens de macht overgenomen. In de architectuur, in de medische wereld, in het onderwijs en zeker in de literatuur.’ Om het voor Schwartz nog erger te maken zijn de vrouwen op zijn uitgeverij nog allemaal lesbisch ook.

Om het voor Schwartz nog erger te maken zijn de vrouwen op zijn uitgeverij nog allemaal lesbisch ook

Robert Anker heeft in De vergever de grootste lol met de boekenwereld, het stelt hem in staat uit de losse pols te schieten op de literaire en journalistieke cultuur (zo wint Schwartz de ‘Super de Boerprijs’) en tegelijk essayistisch uit te halen naar de autonomie van een kunstwerk en de zingeving van literatuur. Anker doet dat met verve, in razend tempo. De vertelling gaat zo snel dat de roman nauwelijks daadwerkelijke, concrete scènes bevat (met een setting, een kop, een staart, en iets daartussenin), alles wordt indicatief op de lezer afgevuurd. En toch doet Anker dat nooit echt gehaast of plomp – hij schakelt heel achteloos tussen verhalend, invoelend of essayerend.

Neem zo’n kleine scène als deze. Schwartz zit midden in een woedend betoog over ontlezing en commercie en vat van een afstand het weerwoord van zijn uitgeefster samen: ‘En wou Sander nu echt beweren dat – hier kwamen een paar namen van bestsellende auteurs – slechte boeken schreven? Het was misschien niet zijn smaak, hij was tenslotte van een andere generatie, maar slecht waren ze niet. Toch? Sander? Hé Sander, gaat het?’

Het ene moment zit je midden in Schwartz’ woede, en met niet meer dan één herhaalde vraag zie je de ontroering, de teleurstelling, volledig invoelbaar juist omdat hij ze niet wil zien – maar zijn uitgeefster ze niet kan missen.

Uiteindelijk is De vergever een boek over een ontluikend zelfbesef. Aan het begin van de roman wordt Schwartz, inmiddels in een rolstoel, aangesproken in de stationsrestauratie. Het is een gewezen wetenschapper, wiens carrière jaren terug door Schwartz was geruïneerd nadat hij had onthuld dat hij geld aannam van ‘Big Tobacco’. Je zat ernaast, zegt de wetenschapper. En: ‘Ik vergeef je.’ Schwartz vindt het pedant, en is woedend, maar het triggert wel een heroverweging van zijn leven. En zo gaat Schwartz zien wat de lezer al lang door heeft: dat zijn egoïstische, seksistische, conservatieve moraal niet langer houdbaar of wenselijk is.

Tenzij die lezer Maxim Hartman is, natuurlijk, dan zal hij zeggen: wat zeik je nou, mietje? Alle andere lezers zullen denken: heel goed, Sander Schwartz, ga zo door.


Beeld: Robert Anker schakelt achteloos tussen verhalend, invoelend of essayerend (Leo van der Noort)