Hij onderscheidde zich door wat we sindsdien zijn gaan noemen een flamboyant optreden. Daarin was hij een vakman. Mens ga koken, zei hij tegen een vrouwelijke journalist die niet zo goed gebekt was. Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg, was zijn politieke formule. In een interview met de Volkskrant ontmaskerde hij de islam als een achterlijke godsdienst. En hij liet zich fotograferen, saluerend, met de tekst At your service. Hij wilde minister-president worden.
Jammer dat het er niet van is gekomen. We hebben nu wel tien jaar ervaring met bekwame populisten in de oppositie, maar een schreeuwend gebrek aan praktische ervaring met populistische regeerders. Door Fortuyn zijn de zeden en gewoonten in onze politiek veranderd. De omslachtige taal van de Haagse politiek is niet verdwenen. Het ‘Dat hebt u mij niet horen zeggen’ wordt geleidelijk vervangen door het ‘Doe eens normaal man!’ Maar het kost onze politici nog steeds grote moeite gewoon, verstaanbaar Nederlands te spreken, al gaat het de goede kant op. Dat hebben we ook aan Fortuyn en zijn nakomelingen te danken.
Het populisme is tot een blijvende factor geworden, maar nog steeds hebben we geen ervaring met een regering waarin de populisten het voor het zeggen hebben. Zeggen wat je denkt en doen wat je zegt is geen regeringsprogramma. Door de islam als een achterlijke godsdienst te ontmaskeren, verander je niets aan de politieke verhoudingen tussen het Westen en het Midden-Oosten, en je blijft je tank vullen met benzine uit Saoedi-Arabië. Het populistische kabaal in aanmerking genomen, verdienen ze een praktisch experiment. Weg met de euro, terug naar de gulden, verlaat de Europese Unie, binnen vijf jaar alle moslims het land uit, tenzij ze zich tot christenen of heidenen laten bekeren, en het tuig opgesloten in de tuigdorpen.
Fortuyn heeft ook de ‘linkse kerk’ ontdekt, hoewel nooit nauwkeurig omschreven wat hij daarmee bedoelde, maar dat hoefde niet. Het was dat conglomeraat van socialisten, intellectuelen, grachtengordeltypes en andere betweters die geen oog hadden voor de noden van de gewone hardwerkende mensen, de ‘verweesde burgers’. Deze kerk is door de jaren heen min of meer synoniem geworden met de ‘elite’ die zich te buiten gaat aan linkse hobby’s. De hardwerkende burgers hebben later namen gekregen: Henk en Ingrid, en hard werken is tot één woord geworden.
Het populisme is nationalistisch. Een bijverschijnsel daarvan is dat het nauwelijks oog heeft voor de gecompliceerde internationale werkelijkheid. Ik ben het met Wilders eens als hij onze militaire aanwezigheid in Afghanistan zinloos vindt, en misschien delen we wel de daartoe strekkende argumenten. Maar over de van oorsprong neoliberale oorzaken van de economische crisis laat hij zich niet uit; hij verdedigt alleen de slachtoffers die zich, ook terecht, aangetast voelen in hun persoonlijke welstand.
Maar is er een andere haalbare economische oplossing? In plaats van zich daarin te verdiepen, heeft Wilders het land ‘in crisis gestort’, zoals De Telegraaf het uitdrukt. Kort voor hij werd vermoord heeft Fortuyn zijn vrienden Albert de Booy en Harry Mens toevertrouwd dat hij het volk had wakkergeschud en dat de burgers het nu zelf moesten uitzoeken. Dat werd de zomer van de kogelbrieven, om te beginnen. Na tien jaar populisme blijft het resultaat nul. Vaak doet het denken aan het verhaal van Plato’s schoenmaker. De drager van de schoenen is de enige die over het vakmanschap van de maker kan oordelen. Maar zelf een paar schoenen maken, dat kan hij niet. Populisten maken de mensen wijs dat ze allemaal zelf schoenmakers zijn.
Het populisme heeft wel sterk bijgedragen tot een andere ontwikkeling in de Nederlandse cultuur. Er heeft zich een revolutie in de omgangsvormen voltrokken, waartoe de ontwikkeling van internet krachtig heeft bijgedragen. Digitaal kan iedere burger ieder ogenblik aan iedere politieke leider laten weten wat hij van diens doen en laten vindt. En daar wordt ruim gebruik van gemaakt. Om het neutraal te houden geef ik een voorbeeld uit de kunst. Een paar weken geleden werd op de Radboud Universiteit in Nijmegen door een suppoost een kunstwerk op papier, twaalf bij anderhalve meter, van Peter Otto, van de muur gehaald en in de versnipperaar vernietigd. Het werd geen nationaal nieuws, maar het bericht verscheen wel op een aantal sites. Mooi of niet, daar gaat het hier niet om. De suppoost kreeg stromen van hartstochtelijke bijval. Nergens wil ik het hedendaagse populisme met het nazisme vergelijken, maar deze reacties deden denken aan de geestdrift waarmee in 1937 de tentoonstelling Entartete Kunst in München werd begroet. In tien jaar zijn onze zeden en gewoonten veranderd. Populisme is ook de emancipatie van de haat.