Re-Entry © NTR

In Kort! (NTR) hebben makers ongeveer tien minuten om een universum neer te zetten. Sommigen wagen zich, dapper, dapper, aan de vorm van een kleine speelfilm met meerdere personages en locaties, en kop en staart. Anderen kiezen voor een setting met twee, drie personen die al dan niet tot elkaar veroordeeld zijn. Zo een gesloten of besloten wereld dwingt tot interactie – er is geen ontsnappen aan. Denk aan Sartre’s Huis Clos, waarin ‘de anderen’ de letterlijke en figuurlijke hel zijn. Of Becketts Fin de partie, waarin de laatste vier mensen op het einde wachten. In Kort! (ik schreef al over de eerste vier films van dit seizoen) kun je dit jaar drie van de tien films tot dit laatste type rekenen, hoezeer ze onderling ook van elkaar verschillen. Om Re-Entry (scenario en regie Ben Brand, gebaseerd op het korte verhaal The Egg van Andy Weir) erin te laten passen moet ik forceren. In deze film zijn we getuige van het gesprek dat een net verongelukte man heeft met een onzichtbare god. Hij past daarmee in het genre en is ook enigszins verwant aan de genoemde hel en het einde der tijden. Maar de reeksen beeldflarden van overal ter wereld, actueel en in flashback, doorbreken hier de ‘eenheid van plaats’ die op de geluidsband (de dialoog) wel overeind blijft. Die beelden illustreren de les die God (een onzichtbare toffe gozer) de verse dode in het Engels meegeeft: yep, hij is dood en no, geen hel, hoewel zijn vrouw stiekem opgelucht zal zijn als ze van zijn overlijden hoort. Wat dan? Reïncarnatie. ‘Dus de Hindoes hebben gelijk?’ ‘All religions are right in their own way.’ God heeft kennelijk geen zin in woedende joden, christenen en moslims, al dan niet met tractoren, voor zijn poort, maar mooi dat die reïncarnatie overeind blijft. Sterker nog, deze dode blijkt al eindeloos vaak gereïncarneerd. Zijn zwarte huid doet hem angstig vragen of hij als slaaf terug moet komen, maar nee: per direct wordt hij een boerenmeisje in het China van 500 voor Christus (wat niet ver van slavernij lijkt). Maar alle kennis en ervaringen van eerdere levens blijven behouden (vandaar de tomeloze vooruitgang van de menselijke soort, kan ik niet nalaten te denken). De dode vraagt naar de zin van het leven: ‘Ik maakte dit universum om jou rijp te laten worden.’ ‘U wilt ons rijp laten worden?’ ‘Nee, ik schiep het alleen voor jou.’ ‘En de anderen?’ ‘Allemaal reïncarnaties van jou.’ ‘Ik ben iedereen?’ ‘Nou snap je het.’ Enfin, hij was Jezus en Mohammed, maar ook iedereen die hen volgde. Hij was alle slachtoffers en alle daders. Dit verhaal uit 2009 schijnt een geweldige hit te zijn. Het is vertaald te vinden. Mij bezorgt het de huiver die veel Spiritueels met een hoofdletter teweegbrengt. Maar… dat het knap verfilmd is, is zeker. De dode wordt gespeeld door de formidabele Issaka Sawadogo (The Invader; De nieuwe wereld) en Gods stem (die van Johnny B.A.N.G. Reilly) is ook al ijzersterk. Fragmentkeuze en montage zijn doordacht. Voor wie door dit type denken geraakt wordt, zal het een juweel zijn.

Tot elkaar veroordeeld lijken ook een varkensboer en zijn hulp in Jouw mooie rubberbrein van Jelmer Wristers, maar pas als ik na afloop de synopsis heb gelezen krijg ik meer greep op de cryptische beelden, dialogen en gebeurtenissen. Wat is droom, wat hallucinatie, wat roesmiddeltrip en wat ‘werkelijkheid’ in deze (dat dan weer wel) indrukwekkend gemaakte vertelling over twee mannen in landelijk isolement? Probleem is dat ik het gevoel heb dat ik me bij bespreking van een deel van deze ‘Korts’ te ver moet wagen op het gebied waar collega Gawie Keyser bij uitstek thuis is: dat van het filmische. Maar ja, dit is voor en door televisie gemaakt en dus mijn pakket. De sfeer beklemmend, angstaanjagend en absurdistisch, wat mede veroorzaakt wordt door de drugsverslaving van de knecht. Als wij die aan het slot zien in beelden waarin fluorescerende lijnen in heftige kleuren aan zijn hoofd ontsnappen lijkt me dat gekozen is voor een perspectiefwisseling: de boer, of wij, zien hem zoals hij in extreme roes zichzelf ziet of voelt. En al klopt dat dus eigenlijk niet, het werkt. Voor liefhebbers van realisme is een vroege scène aanbevolen waarin de mannen biggetjes castreren: routineus uitvoeren van een gruwel voor dier en kijker, die elke karbonade- en worsteter zou moeten durven, kunnen aanzien. De filmopening lijkt meteen al een video die zo in het museum zou kunnen. Een ‘expressionistisch portret’ heet Rubberbrein in de aankondiging van het Utrechts Filmfestival waar de Korts in première gingen. Dat de boer zich over de verslaafde assistent ontfermd had, daad van menselijkheid, dat had ik in eerste instantie onvoldoende begrepen.

Nog een onderafdeling van de hel in Nervosa van Thessa Meijer. Hier geen geïsoleerde boerderij maar een omheinde caravan waarin drie jonge vrouwen wonen. De openingsbeelden van de heftig trillende Jade wijzen ook al in de richting van verslaving. Die gaandeweg inderdaad blijkt te bestaan in de vorm van anorexia en boulimia. Maar geroutineerd deze ziektebeelden neerschrijven doet geen recht aan de manier waarop ze hier verbeeld worden, welke rol ze spelen in de onderlinge machtsverhoudingen en in de dramatische ontwikkeling. Het fundament van de film ligt in de maar al te reëele psychisch-lichamelijke problemen die veel jonge vrouwen rond eten ontwikkelen, maar de verbeelding ervan is verweven met haast klassieke machtsspelen uit het absurdistisch theaterrepertoire, die hier toch ook weer een verrassende kant uit gaan. Heftig zijn ze, deze drie ‘Kammer-films’ (naar Kammerspiel). En gewaagd. Wat makers en NTR siert, want middle-of-the-road-drama is er te over. Vakkunde ook nog bewezen. Dat ik niet alles kan duiden, dat het soms niet mijn smaak is, het doet er niet toe. Misschien wel de uwe.

In dramaturgisch traditioneler vaarwater bevinden we ons in Venserpolder (regie Terry Cherim; scenario Ashar Medina), maar dat is dan wel weer waarschijnlijk het eerste Ghanese polderdrama ooit. Dertiger Willams (het is zijn voornaam) runt in Zuidoost een succesvol schoonmaakbedrijfje. We zien een vrolijke commercial op een stadszender; we zien hem zijn ook al vrolijke personeel goedmoedig achter de vodden zitten; we zien hem de klacht van een vrouwelijke employé over het feit dat die witte mensen je niet eens aankijken als je tegen ze praat pareren (‘Hollanders schamen zich ervoor dat ze schoonmaken kunnen betalen’) en we zien hem proberen een leuke vrouw te versieren terwijl die juridisch advies aan een cliënt geeft. Tot zover comedy. Maar dan draait het om: vader, koning en spiritueel leider van zijn Ghanese stam, is er slecht aan toe. Als moeder belt, ziet hij de bui al hangen: niet alleen de komende dood maar de wens, zo niet eis, dat hij terugkomt om vaders plaats in te nemen. Hij spreekt Engels tegen haar en een sleutelvraag ligt in haar ‘Ben je je Twi verleerd?‘ Als het dan zo ver is, wordt hij verscheurd tussen zijn plichten als zoon en zijn succesvolle leven hier (‘Er is daar niets, behalve stof en koeien’). Via de smartphone krijgen we indrukwekkende rouwrituelen mee. Dit is meer dan een individuele worsteling: hier speelt een hele gemeenschap in mee. Boeiend.

Ook een klassieke vertelling is En route (Marit Weerheijm). Doodzonde om de clou van deze film weg te geven. We zien een vader zich haasten om met zijn twee jonge kinderen ergens op tijd te komen. Maar de kinderen hebben zo hun redenen de boel te traineren en dat doen ze vakkundig, zonder dat je als kijker denkt: ‘Nou weet ik het wel.’ Dat komt door de sfeer, door prachtig, intiem camerawerk, door verbluffende spelregie en door het overtuigende spel van de kleintjes. Mike Libanon als vader is ook heel goed. De ontknoping voelt als een stomp in de maag. En tilt het particuliere verhaaltje naar een veel breder, sociaal vlak. En route won in Utrecht het Gouden Kalf voor beste korte film.

Resteert Colosseum (regie Gonzalo Fernandez; scenario Kim Kokosky Deforchaux), een ‘neo-western’ waarin een Turkse kickbokser na een nederlaag in een diep-Hollandse kroeg belandt en het op een zuipen zet. Daartoe vakkundig bediend door de kastelein die de psychische staat van zijn pappenheimer scherp inschat. Vergeet overigens elke associatie met realisme of naturalisme: de setting is vervreemdend, absurdistisch en het Unheimische dat de productie aankleeft, mondt uit in een hysterisch-nationalistische climax waarin de ‘buitenlandse’ os geveld wordt door een legertje brave Hollandse burgers onder aanvoering van de inlevende man achter de tap. Het is dik hout, maar het werkt, mede door (hoe kan het anders?) sterk spel van Mustafa Duygulu en Pierre Bokma. Verreweg de meest ‘politieke’ van deze tien Korts.

Opvallend dat bij acht van de tien producties scenario en regie van één hand waren. En dat ‘kleur’ een factor van belang is, zowel qua inhoud als in het tableau van regisseurs/auteurs en acteurs. Maar eigenlijk is dat laatste al niet meer opvallend te noemen, gezien het oog dat NTR-drama voor de veelkleurige maatschappelijke realiteit had en heeft. En is lof eigenlijk ongepast voor iets dat vanzelfsprekend is.

Ten slotte: mijn verwijzing naar Fin de partie van Samuel Beckett drong zich niet aan me op doordat Hans Croiset die moderne klassieker momenteel met de zijnen speelt of doordat Micha Wertheim er een prachtig stuk aan wijdde in de Volkskrant. Maar doordat Nic Brink is overleden. Die dat stuk uit 1957 vertaalde en in 1961 al regisseerde bij de studentenvereniging Olofspoort. Een door Ton Lutz en Jeanne van Schaik-Willing op het studentenfestival van Wageningen bekroonde voorstelling, die lang is doorgespeeld in studentensteden en in Hypokriterion, het zaaltje boven de bioscoop. Die zorgde er mede voor dat Nic Jeanne opvolgde als Groene’s toneelrecensent, toonaangevend in de woelige tijden van actiegroep Tomaat. Zie ook het mooie In Memoriam van Max Arian in de Post van de Groene. Nic en ik speelden Hamm en Clov, en werden vrienden. Vandaar.


NTR Kort!, zondags, NPO 3, rond 23.15 uur
Venserpolder + Re/Entry, 20 oktober
En route + Jouw mooie rubberbrein, 27 oktober
Nervosa + Colosseum, 3 november