
Eerst is het er maar één. Een schim die opdoemt uit de donkerte, en zo traag het weidse speelvlak betreedt dat het beeld lang onscherp blijft. Het blijkt een meisje te zijn: lang blond haar, blote benen onder een kort broekje, glimmende sneakers. Haar gezicht gaat schuil achter de capuchon van een hoodie. Het afwerende uniform en de ineengedoken gestalte van een jongere die met rust wil worden gelaten. In haar hand een waterflesje, alsof ze een lange tocht heeft afgelegd of nog gaat maken. Bruinige vegen op haar blote benen, een geheimzinnige vooruitwijzing naar wat er staat te gebeuren.
Tegen de tijd dat het meisje stilstaat op de vlakte, die met zanderige aarde en plukken zwerfafval is bedekt, zijn er meer schimmen opgedoken uit het duister waar zij vandaan kwam. Soortgenoten die naderen in hetzelfde vertraagde tempo. Jongeren met petten, mutsen of capuchons. Felgekleurde trainingsbroeken, jeans met gapende gaten, legerjasjes, vinyl regenjacks in neontinten. Zo hier en daar een rugzak, een meegenomen plastic tas, een aangebroken bierblikje, een opgestoken sigaret. Geen van de vijftien figuren werpt een blik om zich heen. Ze weten blijkbaar waar ze moeten zijn. Als een zombieleger worden ze aangetrokken tot die plek. Een verlaten, nachtelijk strandje.
Voor haar nieuwe dansstuk Crowd liet de Franse theatermaker Gisèle Vienne zich inspireren door de raves uit de jaren negentig. Illegale techno-feestjes op afgelegen locaties waarmee jonge mensen ontsnapten aan de commerciële discotheken en aan de controle van autoriteiten. De samenkomst op het strandje is een collectief gebeuren; organisatoren zijn niet waarneembaar, noch voorgangers in de dansbewegingen. De jongeren hebben niemand anders nodig dan elkaar, zelfs het publiek in de zaal wordt niet opgemerkt. Hun gedeins is meer zelfexpressie dan demonstratie. Ze zijn het tegenbeeld van de hysterische types die zich op tv in vakantie-oorden te buiten gaan aan seks, drugs en alcohol, en van de door paring en overspel bezeten deelnemers aan Temptation Island en Are you the one?Vienne blijft ook weg van de geijkte dansstijlen uit de jaren negentig. Geen hiphop-move of streetdance-pasje te bekennen. De chorografie is niet strak. Er zit geen gedrilde precisie in de bewegingen. Maar de autonomie die uit hun aanwezigheid spreekt, wordt ondergraven door machten die hen overstijgen. Een choreografische ordening doet de dansers tegelijkertijd als marionetten neerzijgen, brengt alle armen ineens omhoog in een aanbidding van iets hogers, of zet iedereen op hetzelfde moment stil in een freeze.
Ergens doet Vienne’s groepschoreografie denken aan de Sacre du printemps, het opzwepende vruchtbaarheidsritueel dat Pina Bausch twee decennia eerder ensceneerde op de gelijknamige muziek van Strawinsky. Ook op een dance-party broeien immers de lusten, die in de fysieke overgave aan de beat worden uitgeleefd en bezworen. De tijdloze soepjurken, herenbroeken en blote voeten van Bausch hebben plaatsgemaakt voor jaren-negentigoutfits en sneakers. De vruchtbare, rulle aarde die bij Bausch werd platgetreden, is veranderd in futloos zand die bezoedeld is door plastic troep en achtergelaten blikjes en modderig wordt als er water uit de flesjes is rondgesproeid. Maar als de jongeren in Crowd over de bodem kronkelen, er met extatisch gekromde ruggen uit oprijzen en hun wild striemende haren het zand doen opstuiven, is het alsof de Sacre even letterlijk wordt nagebootst.
Net als bij het dansstuk van Bausch woeden er in de uitvoerenden van Crowd krachten die hun individuele wil overvleugelen. Een jongen die al een tijdje bij een meisje danst dat hem lijkt uit te nodigen om dichterbij te komen, wil haar gezicht liefkozend omvatten als zijn opgeheven armen met een hevige schokbeweging naar achteren worden weggetrokken. De sequentie herhaalt zich keer op keer, alsof hij gevangen zit in een beeldopname die heen en weer wordt gescratcht. Dan blijken alle dansers om hem heen in precies hetzelfde ritme te schokken. Wat de intieme toenadering doet haperen is een kracht die de hele groep in de greep heeft. Een kracht van buitenaf is ook de muziek, waar geen van de jongeren invloed op heeft. Er is geen dj achter een draaitafel die de massa dirigeert. En, wat gek is voor een zelfgeorganiseerd feestje, ook geen meegebrachte geluidsdrager. De stuwende beat van de soundscape die dit dansstuk ruim anderhalf uur lang non-stop begeleidt, is al op maximale geluidssterkte aanwezig voordat de eerste feestganger zich heeft gemanifesteerd. Alsof de muziek van Peter Rehberg, een mix van techno-hits uit de jaren negentig en nieuwe electronische composities van Rehbergs eigen project ktl, bij de plek hoort waar de jongeren in de nacht naartoe zijn gelokt.
Hoewel Crowd op het eerste gezicht heel anders is dan eerdere voorstellingen van Gisèle Vienne die in Nederland te zien waren, herken je haar fascinaties in dit spel met krachten die over haar spelers heersen. Vienne is, na studies harp en filosofie, opgeleid als poppenspeler. Dat lees je duidelijker af aan eerdere theaterproducties waarbij ze hand- en buikspreekpoppen inzette of ‘echte’ acteurs combineerde met levensgrote replica’s van volwassenen en kinderen. En aan de installaties en fotoseries die ze óók maakt. In 2011 ontwierp ze voor musea de bewegende sculptuur van een tienerjongen met een enge, grijnzende handpop aan zijn arm die, ondersteboven hangend, mechanisch beweegt en daardoor de jongen ook licht tot leven lijkt te brengen. Je hoort de gedachten van de twee, geschreven door de Amerikaanse schrijver Dennis Cooper waar Vienne veel me samenwerkt. De jongen vertelt dat de beweging in zijn hand aanvoelt als het kloppen van zijn eigen hart, de handpop spuwt omineuze teksten uit over het kwetsbare ‘mensenlichaam’ waar hij aan vast zit.
In haar voorstelling Showroomdummies, waar Vienne begin 2000 meerdere versies van maakte, weet je aanvankelijk niet wie van de elegante vrouwen die met hun rug naar de zaal op een rij stoelen zitten, een pop is en wie niet. Ook met de levende vrouwen wordt door de enkele mannen gesjouwd alsof het stijve etalagemannequins zijn, en als zij zich tot het publiek wenden, blijkt een deel van hen uitdrukkingsloze poppenmaskers te dragen. Die maskers keren terug in Vienne’s fotoboek 40 Portraits uit 2012. Het bevat louter close-ups van kinderen, tieners en jongeren waarbij het onderscheid tussen pop en mens en tussen natuurlijke en gemaskerde gezichten, griezelig klein is. De poppen zijn door Vienne even overdadig opgemaakt en net zo kunstmatig gepruikt als de levende geportretteerden. En de opengesperde, nietsziende ogen op poppen of maskers geven net zo weinig van hun innerlijk prijs als de gefotografeerde jongeren die hun gezicht verbergen onder lange haarlokken en hoodie-capuchons. Momenteel worden deze foto’s geëxposeerd in Toulouse, samengebracht in een groot paneel, vergelijkbaar met de portrettenwanden van Marlene Dumas. Vienne gaf het werk de titel Teenage Hallucination.
Het zou de ondertitel kunnen zijn van Crowd. De voorstelling is hallucinerend. De relatie tussen beweging en muziek is totaal niet wat je bij een dance-party verwacht. De dansers volgen bijna nooit het uptempo van de denderende electro-beat. Vaker bewegen ze in extreme slow-motion, wat aansluit bij de zweverige, langere lijnen in de muziek en de ruimtelijkheid die ontstaat als de beat ineens wordt weggedraaid. Of ze zijn gevangen in een ritmische afwisseling van voortgang en freezes. Soms barst een enkeling uit in snellere bewegingen, zoals een meisje dat in een hysterische fit terechtkomt en dat door mededansers wordt gekalmeerd. Maar de groepsenergie blijft beteugeld en in plaats van wild of uitbundig is dit dansfeest dromerig. De belichting onderstreept dit. Die creëert filmische tableaus, zet de dansers soms in het halfdonker, om dan ineens helle stralen van bovenaf te laten komen, alsof er een ruimteschip boven hen zweeft.
De stilstand en vertraging in Crowd passen bij Vienne’s eerdere theaterwerk, waarin beelden evenveel ruimte en tijd opeisen als handelingen, en het acteren van de performers deels bestaat uit een omineuze, ingekeerde aanwezigheid. Ze opent daarmee een ongrijpbaar tussengebied: je weet niet wat er in haar figuren omgaat, of ze liefdesfantasieën hebben of moorddadige gedachten. Kunst is voor haar iets anders dan entertainment, stelt Vienne in interviews. Ze vindt dat kunst de spirituele en duistere kanten van het bestaan moet opzoeken. In Crowd toont ze het verlangen van de dansende jongeren naar transcendentie en extase. In publiciteitsteksten staat dat Crowd gaat over geweld, maar dit uitgangspunt raakte tijdens het repeteren op de achtergrond. In het werken met de dansers – allemaal jonge professionelen – werd Vienne gegrepen door de veelheid van gevoelens en ervaringen die een groepsfeest kan oproepen.
Bijzonder is dat ze haar dansers elk een eigen personage en een individueel verhaal weet mee te geven. Soms duiken die op in de groepstaferelen, maar het publiek kan die zelf ook opzoeken door op individuen in te zoomen. Een bebaarde eenling zoekt aansluiting en wordt pijnlijk afgewezen. Een ander verkiest juist de periferie alsof hij genoeg heeft aan zichzelf. Een meisje verliest zich in lustopwekkende bewegingen en schrikt dan van de mannelijke aandacht die ze daarmee genereert. Meisjes klampen zich overdreven aan elkaar vast, een paar stoere jongens vinden elkaar in de gezamenlijke bedreiging van een rivaal die te dicht bij een meisje komt. Er zijn geen verliefde stelletjes te ontwaren. Twee jongens die uiteindelijk in elkaar opgaan, strelen elkaars blote bast als in een momentane behoefte aan huidcontact. Hoewel ze elkaar hebben opgezocht, hebben de jongeren allemaal iets eenzaams. De krachten die hen drijven zijn even verbindend als verdelend. En daarmee verbeeldt Gisèle Vienne misschien wel de essentie van wat een crowd eigenlijk is.
Crowd is op 27 juni te zien in de Amsterdamse Stadsschouwburg