Onder leiding van de universiteit van Wageningen worden vierhonderd soorten biologische aardappels gerooid en geselecteerd. Over een aantal jaren moeten phytophthora-vrije biologische aardappelen in de supermarkt liggen © Vidiphoto / ANP

‘Kijk, daar is de slakkenbrigade!’ Onder een blauwe hemel en bij het gefluit van merels wijst boerin Greet Lambrecht naar vier voorbij waggelende loopeenden. Ze hebben de opdracht om boerderij Akelei in Schriek, België, zo’n zes hectare groot, slakkenvrij te houden. Verderop weergalmt het gebalk van twee ezels. Santos en Puck moeten de graskant onderhouden. ‘Landbouw was voor mij een manier om in verbinding met de natuur te blijven’, zegt Lambrecht.

Lambrecht teelt al meer dan dertig jaar zowat alle groenten die je kunt bedenken: bosuitjes, spinazie of snijbiet in alle kleuren van de regenboog. Ze verkoopt aan de groothandel, maar ook via de webshop en de winkel op de boerderij zelf. Trots toont ze de winkelrekken volgestouwd met confituur, perensap en cornflakes. Aan het ronde houten gewelf hangt een bord: ‘Alle aangeboden producten in deze winkel zijn van gecontroleerde biologische teelt tenzij aangeduid als ambachtelijk.’

Greet Lambrecht zweert trouw aan de agro-ecologische principes die gezonde relaties tussen mens, natuur en bodem nastreven. In plaats van uitgebreide monocultuur die besproeid wordt met pesticiden streeft agro-ecologie naar een biodiverse smeltkroes van gewassen, zodat ziektes zich minder kunnen verspreiden. Kunstmest wordt vervangen door gerecyclede mest en compost, zodat de natuurlijke stikstofkringloop niet verder verstoord raakt. Extra groenbemesting moet de bodem gezond en vruchtbaar houden.

Waar de agro-ecologische beweging geen plaats voor heeft, zijn genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Organisaties als Voedsel Anders, Bioforum en Greenpeace omarmen agro-ecologie en plaatsen ggo’s in het verdomhoekje. Ook Lambrecht hoeft geen ggo’s tussen haar loopeenden, snijbieten en ezels. ‘Ik ben heel zeker dat we die niet nodig hebben.’

Daar is niet iedereen het mee eens. Een groep onderzoekers van de universiteit van Wageningen ziet wel wat in een verbinding van agro-ecologie met gentech en schreef een paper met de titel Genetic Engineering at the Heart of Agroecology. Het is meer dan louter een academische evenwichtsoefening, want ook op Europees niveau beweegt er wat. In de Europese Van-Boer-tot-Bord-strategie staat de transitie naar een milieuvriendelijke en veerkrachtige landbouw centraal. Aan deze agro-ecologische waarden kunnen nieuwe genoomtechnieken een bijdrage leveren, concludeerde de Europese Commissie vorig jaar in een rapport. In 2023 wil de Commissie daarom met een nieuw voorstel komen om de huidige strikte ggo-regelgeving, die dateert uit 2001, aan te passen. Hebben gentech en agro-ecologie elkaar dan toch iets te bieden?

Als derdejaarsstudent biologie zit Bert Lotz in de collegezaal voor het vak wetenschap en samenleving. Op zijn lessenaar ligt een artikel uit de nieuwste American Scientist. Vooraan orakelt de docent: ‘Jonge biologen, er komt een nieuwe technologie aan waarover jullie nog ontzettend veel zullen horen.’ Het is 1977 en de eerste wetenschappelijke experimenten met genetisch gemodificeerde bacteriën zijn een succes. In zijn sandalen draagt Lotz geitenwollen sokken. Net als veel van zijn studiegenoten is hij een fervent vegetariër en tegen kernenergie. Als pacifist weigerde hij zijn dienstplicht. Zou ‘tegenstander van ggo’s’ niet logischerwijs in het rijtje passen?

Maar kijk. Lotz was de hoofdauteur van het Wageningse team dat onderzocht of gentechnologie in het hart van agro-ecologie kan komen te liggen. Als wetenschapper weet hij hoe groot de landbouwuitdagingen zijn. De omslag naar ecologischer telen is voor Lotz noodzakelijk, maar ook bezaaid met onzekerheden. Waar halen we alle benodigde stikstof en fosfaat vandaan als we en masse stoppen met het toevoegen van kunstmest? Zijn de agro-ecologische methoden om ziektes en plagen zonder pesticiden te bestrijden werkelijk voldoende? Waar halen we het benodigde surplus aan werkkrachten in West-Europa vandaan? En wat doen we met de toenemende droogte en overstromingen door klimaatverandering?

Via Zoom toont Bert Lotz een plaatje van een mogelijk toekomstbeeld. Zonnepanelen drijven een robot aan die plagen detecteert. Bijen bestuiven de bloemen en een leger van insecten beschermt de gewassen. In het veld staat een divers palet van gewassen, waaronder ook genetisch gemodificeerde organismen. Ze groeien weelderig en zijn beter bestand tegen ziektes en extreme weersomstandigheden, zoals toenemende droogte en overstromingen. Gentechnologie is geen silver bullet, stelt Lotz. ‘Landbouw is een samenspel van kennis, ervaring, technologie en ecologie. Maar het is wel belangrijk om niets bij voorbaat weg te gooien en alles zo slim mogelijk te gebruiken. Zonder deze technieken wordt het gewoon heel moeilijk om aan de landbouwuitdagingen te voldoen.’

Waar de angst voor het genetisch gemanipuleerde ‘Frankensteinvoedsel’ dertig jaar geleden nog te begrijpen was, wordt die nu al te vaak aangewakkerd om een verbod op gentech te verkrijgen, vindt Lotz. ‘Want hoeveel onderzoek moeten we eigenlijk doen om voldoende kennis te hebben over de veiligheid van ggo-gewassen?’

Zwaarlijvige rapporten uit de hoogste wetenschappelijke echelons, zowel in Europa als de VS, vertellen dat de nieuwste gentechnologie even of minder risicovol is dan de gekende klassieke plantenveredeling. Technieken als Crispr-Cas9, waarbij het genoom van een organisme wordt bewerkt, zijn gelijkwaardig aan een natuurlijke mutatie. Wat met Crispr kan, gebeurt ook in de natuur. Maar het wachten op die ene gewenste mutatie is als het wachten op het winnen van de loterij. Crispr geeft vaker een winnend biljet, dat is het verschil.

Tien jaar lang deden Lotz en collega’s proeven op de Wageningse terreinen om de aardappel resistent te maken tegen de aardappelziekte, waardoor chemisch sproeien niet meer nodig zou zijn. Tegelijkertijd probeerde Lotz de kloof met de milieubeweging te verkleinen. Hij vertelt hoe hij open dagen organiseerde waar de milieubeweging en de wetenschap samenkwamen om te debatteren, maar ook om echt naar elkaar te luisteren. Dicht bij de ggo-proefveldjes richtte de internationale campagneorganisatie Aseed haar actiekamp op. Boeren, burgers, politici en vertegenwoordigers van ngo’s gingen met Wageningse onderzoekers in discussie over de onderzoeksresultaten. Na afloop ging Bert Lotz op het terras met Greenpeace een biertje drinken.

‘We waren het niet met elkaar eens, maar we waren wel samen in gesprek’, zegt Lotz. Het leverde ook wat op. GroenLinks, altijd al een tegenstander van gentechnologie, zette de genetisch gemodificeerde aardappel in haar verkiezingsprogramma. Het doet Lotz geloven dat wanneer biotechnologen en tegenstanders elkaar aan een ronde tafel vinden er mogelijk ruimte voor verzoening is. Dat de kloof tussen hen niet onoverbrugbaar hoeft te zijn. ‘Als er maar oprecht en met open vizier met elkaar wordt gesproken.’ Maar dat is lang niet altijd het geval.

Eenden en kippen rennen opgewekt de schuur uit op een boerderij. © Richard Brocken / ANP
‘Gentech is het opleggen van een menselijke wil en het miskennen van de natuurlijke complexiteit’

Het is een lentezondag in 2011 en in het Oost-Vlaamse plaatsje Wetteren staan driehonderd activisten rond een veld niet groter dan een zwembad. ‘Hier groeien de aardappelen van de toekomst’, staat op een plakkaat. De aardappelen zijn resistent tegen de aardappelziekte. Tussen de betogers en de ‘toekomst’ staan ijzeren dranghekken en politieagenten. Enkelingen van de actiegroep Field Liberation Movement klimmen over de afrastering en trekken de genetisch gemodificeerde aardappelen uit de grond. Van een afstand kijken wetenschappers met afgrijzen toe. ‘Dit is een zwarte dag voor de wetenschap’, reageert René Custers van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie verslagen. Waar in Wageningen pogingen werden gedaan om dichter bij elkaar te komen, werd hier de kloof tussen de wetenschap van de biotechnologie en de milieubeweging alleen maar dieper.

Onder de actievoerders was ook Barbara van Dyck. Als postdoc aan de Katholieke Universiteit Leuven deed ze onderzoek naar sociale veranderingen en economie. ‘Ik leerde dat elke sociale evolutie voortkomt uit conflict’, zou ze in de nasleep van het aardappelgevecht aan de Belgische krant De Morgen vertellen. ‘Geen vooruitgang zonder dissidente stemmen. Zoals Rosa Parks die haar plaats in de bus niet wil afstaan.’ Het verzet kwam met een prijs. Van Dyck werd, onder protest van veel collega’s, ontslagen. Toch heeft ze geen spijt. ‘Het was juist een heel interessante episode die fundamentele vragen in het ggo-debat deed oplaaien.’

Op dit moment is Van Dyck professor politieke agro-ecologie aan de universiteit van Coventry. Bedenkelijk kijkt ze in haar camera. Net als boerin Greet Lambrecht heeft ze duidelijk haar twijfels over de insteek van dit artikel. ‘Waarom denk je dat gentechnologie en agro-ecologie met elkaar te verzoenen zijn?’ Het is een vraag die vaak gesteld wordt aan maar zelden dóór agro-ecologen. Zij kennen het antwoord al. ‘Gentech komt voort uit een logica die haaks staat op agro-ecologie’, zegt Van Dyck.

Joost Dessein, hoogleraar landbouweconomie aan de Universiteit Gent, volgde de hetze rond het aardappelgevecht in Wetteren op de voet. Hoe kon het zo uit de hand lopen? Aan beide kanten van het ggo-debat zaten verstandige en goedbedoelende mensen, was zijn uitgangspunt. Hij interviewde alle betrokken partijen: activisten, wetenschappers en politici. Ook Van Dyck. Hij leerde dat de tegenstanders zich niet zozeer over risico’s van ggo’s bekommerden. ‘Het ging zelfs niet over de aardappelen op dat kleine veldje. Binnen vijf minuten ging het over kapitalisme en globalisme. Eigendoms- en beslissingsrecht. Over macht en armoede.’ Het aardappelgevecht was het verzet tegen een landbouwsysteem waar de machtsverhoudingen compleet zijn scheefgetrokken.

Op Akelei houdt Lambrecht halt aan de rand van haar perceel. In de verte staat een huis. Een geboortebord beeldt een kindje op een tractor af. ‘Dus ze dromen wel van het boer-zijn’, lacht ze. ‘Een opvolger, denk ik dan.’

Ze zegt het met een dubbel gevoel. Lambrecht weet hoe moeilijk de meeste boeren het hebben. Jaar na jaar gaan er boeren failliet. Voor boeren die met pensioen gaan is het steeds moeilijker een opvolger te vinden. In twintig jaar tijd is het aantal landbouwbedrijven in Nederland gehalveerd, in België bedroeg de afname meer dan veertig procent. De voedselprijzen zijn zo laag dat veel boeren niet eens uit de kosten raken. ‘De boer wordt in de overlevingsmodus gezet en moet maken dat hij een boterham voor zijn gezin op tafel krijgt.’

Enkel het handjevol grote boeren dat van schaalvoordelen en dure landbouwapparatuur kan genieten, overleeft. De grote winnaar in een verhaal vol verliezers is de agro-industrie. Die verdient grof geld aan de hybride veredelingszaden en de steeds kapitaalintensiever wordende landbouw. Om de milieucrisis te bezweren wil de industrie graag meer van hetzelfde, maar dan op duurzame wijze: duurzame intensivering.

Van Dyck was niet altijd even kritisch op genetisch gemodificeerde organismen. Toen ze in Gent bio-ingenieurswetenschappen studeerde, was ze er best nieuwsgierig naar. ‘Dat hing samen met de opleiding’, kijkt ze terug. ‘Daar word je getraind om met een machinaal wereldbeeld naar de dingen te kijken.’

Ze leerde om uit te zoomen en zag dat de oplossingen niet alleen in efficiëntie en productiviteit liggen. Er is vandaag al meer dan voldoende voedsel om de volledige wereldbevolking te voeden. Toch waren er volgens het Wereldvoedselprogramma van de VN in 2020 bijna achthonderd miljoen mensen ondervoed. De reden is geen productiegebrek, maar een onrechtvaardig distributiesysteem en een torenhoge afvalberg. Zouden arme landen niet beter voor de lokale bevolking kunnen produceren, in plaats van onze monden tegen spotprijzen vullen, een mondiale race to the bottom?

Het voortdurend wijzen op malthusiaanse horrorscenario’s en de ‘noodzakelijke’ kapitaalintensieve duurzame intensivering, en de systeemkritiek gemakshalve achterwege laten, dient voornamelijk de industriële economische agenda, zegt Van Dyck. Een technologie als Crispr is in de huidige context van ongelijke machtsverhoudingen allesbehalve neutraal, maar maakt de boer verder afhankelijk. ‘In het ontwikkelen van techniek maak je keuzes’, zegt Joost Dessein. ‘Welke richting gaan we uit? Welke focus leggen we? Wat ontwikkelen we wel en niet?’ Het zijn vragen die nu nogal eenzijdig door de top van onze samenleving, universiteiten en agro-industrie, worden beantwoord. Voor boeren rest het dankbaar op de knieën gaan.

‘Boeren moeten zelf kunnen beslissen welke rassen en variëteiten ze willen veredelen’, zegt boerin Lambrecht. Ze opent een schuifdeur. In een gekoelde opslagruimte staan houten kasten tegen de muur. Binnenin liggen zakjes zaden van allerlei groenten en gewassen. ‘Paksoy – Green Stern – type Shanghai’, staat op een zak die Lambrecht in de lucht houdt. Voor de verkoop aan particulieren, maar ook aan boeren. Wat deze zaden bijzonder maakt is dat ze niet ontwikkeld zijn door de agro-industrie, maar door een netwerk van veredelende boeren. Ze zijn al met tien, en de groep wordt steeds groter.

De achterliggende filosofie is het complete tegenbeeld van het industriële veredelingsproces. De zaadvaste rassen van het boerennetwerk hebben een grotere genetische variatie dan de hybrides van bedrijven. Het maakt de gewassen robuuster tegen de gevolgen van klimaatverandering en ziekte. Bovendien zijn de zaden het product van – en daarom goed aangepast aan – hun lokale omgeving. Elke boer kan de zaden nog verder doorontwikkelen naar de bij hem heersende omstandigheden, wat met hybrides onmogelijk is. ‘In de zaadvaste rassen zit veel potentieel dat we vandaag jammer genoeg nog nauwelijks op de akker zien.’

Het project van Lambrecht maakt deel uit van de idee van de commons of de meent. ‘Zaden zijn ons gemeenschappelijk erfgoed’, zegt ze. ‘We gaan de diversiteit die er is toch niet verloren laten gaan? Om die in stand te houden, heb je de boeren nodig. Zij zijn de verbinding tussen het verleden en de toekomst. Maar waar blijft het onderzoeksgeld voor ons? Waarom zijn universiteiten hier niet mee bezig? Dat maakt vooral duidelijk hoe dominant de commerciële visie van duurzame intensivering is.’

‘Zonder deze technieken wordt het gewoon heel moeilijk om aan de landbouwuitdagingen te voldoen’

Dat bleek ook op de VN-Voedseltop in september vorig jaar. Vooral bedrijven maakten de dienst uit. Kleine boeren, die meer dan de helft van de wereldwijde voedselproductie voor hun rekening nemen, kregen geen inspraak. Op de agenda: kapitaalintensieve technieken en ggo’s. Van Dyck: ‘De tafel was al gedekt en het menu was al bekend.’ Om de haverklap komen er liefdesverklaringen vanuit industriële hoek: zouden agro-ecologie en gentechnologie zich niet beter met elkaar verzoenen? Maar agro-ecologisten zien ggo’s als het binnenhalen van een Trojaans paard. Ze zijn er als de dood voor om opgegeten te worden door het industriële systeem.

Greenpeace krijgt de kritiek onwetenschappelijk te handelen. Toen de eerste schepen met genetisch gemodificeerde sojabonen in de herfst van 1996 uit Amerika in Europa probeerden aan te meren, probeerde Greenpeace de vervoerders met kleine rubberbootjes de doorgang te beletten. ‘Frankenfood is BAD’, stond er op posters die de milieugroep verspreidde. De gekke wetenschapper die met de genen van ons eten sleutelt wordt nog eens de ondergang. Het werkte. Mensen verloren hun vertrouwen in de neppe en onfrisse ggo’s. De verdedigers van de wetenschap, zoals ze zichzelf noemden, laakten het emotionele spel van Greenpeace.

Toch is de kloof die tussen hen en de biotechnologen is ontstaan niet enkel op het conto van de milieubeweging te schrijven, vindt Joost Dessein. ‘De fout die voorstanders van een synthese van agro-ecologie en nieuwe gentechnologie maken is dat ze de ander al te vaak als onwetend beschouwen. Als een kind dat een brochure of folder moet krijgen. Ze maken techniek apolitiek. Maar het is naïef om het woord “macht” niet in grote rode letters in het midden van de analyse te zetten.’ Hier groeit de aardappel van de toekomst, stond op het plakkaat aan het aardappelveld in Wetteren. Maar hoe ziet die toekomst er voor de boer uit?

Rene Custers van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie in Wetteren, Belgie, 2011. ‘Hier groeien de aardappelen van de toekomst’ © Peter Deconinck / BELGA / AFP / ANP

Toch denken niet alle voorstanders van ggo’s vanuit het kader van duurzame intensivering. Urs Niggli is directeur van agroecology.science, een instituut voor duurzame voeding en landbouwsystemen. Eigenlijk is hij een kind van de biologische landbouw. Dertig jaar lang was Niggli directeur van biologisch onderzoeksinstituut FiBL. Hij was, zo zegt hij zelf, ‘the organic guy’. Tot dat ene moment. Hij gaf een interview aan de Berlijnse krant Taz. De titel luidde in vertaling: ‘Bio-paus prijst ggo’s’.

Het eerste zaadje voor zijn beruchte interview werd vijf jaar daarvoor, in 2011, geplant. Met zeven mensen zaten ze illegaal in een rode Volkswagen Golf gepropt, onderweg naar de luchthaven van Wenen voor een wetenschappelijke conferentie. Aan het stuur zat de directeur van het Oostenrijkse biologisch onderzoeksinstituut. Naast Niggli zaten de presidenten van zowel de wereldwijde als de Europese koepelorganisatie voor biologische landbouw Ifoam. Plots de vraag: ‘Urs, wat denk je, is het wel juist om voor altijd tegen ggo’s te zijn?’ Sinds jaar en dag was Niggli tegenstander. Maar na vele wetenschappelijke conferenties te hebben bijgewoond waren zijn zorgen over de milieurisico’s langzaamaan verdwenen. En dus antwoordde Niggli: ‘Vanuit wetenschappelijk standpunt niet. Maar een van de pilaren van het merk biologische landbouw – geen ggo’s gebruiken – ter discussie stellen is dom vanuit het marktperspectief.’

De vraag aan Niggli kwam niet uit de lucht vallen. Binnen de biologische sector was een rijpingsproces gaande dat de deurtjes naar ggo’s langzaamaan openzette. Niggli was de ideale man om ze ook definitief open te duwen. Hij werd alom gerespecteerd om zijn wetenschappelijke kennis en, het belangrijkste, the organic guy was geloofwaardig. ‘Ik werd naar voren geschoven om mijn kop uit te steken.’ Toen gaf Niggli het interview in Taz en sloegen alle deurtjes plots dicht. ‘Antroposofische organisaties en Duitse ngo’s die leven van hun oppositie tegen ggo’s draaiden de geldkraan dicht en wilden me weg hebben. Iedereen binnen de biologische sector was toen van mening dat de intrede van ggo’s het einde van de biologische landbouw zou betekenen.’

Niggli’s verhaal toont hoe het verzet tegen ggo’s ook kan voortvloeien uit profileringsdrang. Het idee van een ‘natuurlijke’ en ggo-vrije landbouw is goed te vermarkten en deel van de identiteit van velen. De Wageningse landbouwonderzoeker Bert Lotz ziet met lede ogen aan hoe, nu de Europese Commissie met nieuwe ggo-regelgeving wil komen, allerlei groepen net als de biologische landbouwsector terugkeren naar hun oude anti-ggo-stellingname. GroenLinks, dat ooit de Wageningse genetisch gemodificeerde aardappel in het verkiezingsprogramma opnam, is nu verdeeld. Lotz denkt dat het deels te maken heeft met wat er bijvoorbeeld op de Voedseltop gebeurde, waar de industriële landbouw eenzijdig zijn commerciële wil probeerde op te dringen en de agro-ecologische beweging buitenspel zette. ‘Maar het heeft ook te maken met het sluiten van de gelederen en het verdedigen van de eigen identiteit.’

Lotz noemt zichzelf een agro-ecoloog. Hij heeft oog voor de sociale verzuchtingen van de agro-ecologische beweging. Ook erkent hij dat er systeemveranderingen nodig zijn en dat zij de lagere agro-ecologische opbrengst mede kunnen compenseren. Maar het vormen van de eigen agro-ecologische identiteit kan het best door ggo’s niet uit te sluiten, meent zowel Lotz als Niggli. Een omarming van gentechnologie zou de vraagtekens achter de haalbaarheid van een massale omschakeling naar het agro-ecologische model kunnen helpen vervagen en zo de draagkracht voor de agro-ecologische beweging vergroten. De focus op boerenwelzijn, voedselsoevereiniteit en ecologisch telen is misschien wel juist mogelijk dankzij gentechnologie.

Want het argument dat gentechnologie agro-ecologie per definitie afhankelijk zou maken van de wil van de grote agro-reuzen gaat gewoon niet op, menen Lotz en Niggli. ‘Een monopolisering van technieken als Crispr is vandaag niet meer mogelijk’, legt Niggli uit. ‘Daarvoor is de technologie te wijdverspreid.’ Verschillende kleine bedrijfjes, ook in Nederland, bieden de techniek vandaag aan, sommige universiteiten zelfs gratis. Urs Niggli: ‘We zouden ons beter kunnen richten op de Europese wet die monopolisering reguleert, want door technologie te blokkeren, houd je monopolisering niet tegen.’

Hoe zou een synthese van agro-ecologie en gentech eruitzien? Bert Lotz ziet een belangrijke rol weggelegd voor het Europese kwekersrecht. Dat laat toe om bijvoorbeeld aardappelen waar de resistentiegenen met Crispr zijn ‘aangezet’ verder te gaan veredelen in participatieve boerennetwerken zoals dat van Greet Lambrecht. Om helemaal in het agro-ecologische kader te passen, zouden boeren zelf met de techniek aan de slag moeten kunnen gaan of die op z’n minst zelf gaan sturen. Het is wat de Amerikaanse onderzoekster Maywa Montenegro de Wit betoogt in haar paper Can Agroecology and Crispr Mix? De boerengemeenschap moet zelf, in samenwerking met onderzoekers, gaan beslissen of en in welke richting er aan genen gesleuteld wordt. Voedsel- en kennissoevereiniteit gaan samen met technieksoevereiniteit.

Barbara van Dyck en Joost Dessein betwijfelen of dat kan. Dessein denkt dat het alleen achter een ideale tekentafel zo kan gebeuren, ‘maar dan zeg ik: keep dreaming’. Volgens Lotz en Niggli is de sleutel dat de Crispr-Cas-techniek lang niet zo kapitaalintensief is als vaak wordt gedacht of beweerd. Dat ggo’s vandaag het voorrecht van de industriële reuzen zijn is voornamelijk te wijten aan de huidige strenge regelgeving die de commercialisatie voor kleinere bedrijven of entiteiten onmogelijk maakt. Lotz: ‘In principe is Crispr al mogelijk met middelbare-school-laboratoriumkennis.’

De agro-ecologische beweging heeft zelf alles in handen om gentechnologie binnen hun eigen principes, en dus los van de industriële molochs, te integreren. Wat als er binnen het netwerk van veredelende boeren ook een wetenschappelijk lab zou zijn, waar biotechnologen en boeren kennis uitwisselen en samen met elkaar in gesprek gaan? Een samenleving is pas echt vrij wanneer ‘het moderne werktuig in dienst staat van de persoon die in de collectiviteit is geïntegreerd, niet van een korps van specialisten’, zoals de cultuurfilosoof Ivan Illich schreef in zijn boek Tools for Conviviality.

Elke acceptatie van gentechnologie zal steeds vanuit de agro-ecologische beweging zelf moeten komen. Als Lotz met vertegenwoordigers van de biologische landbouw helemaal tot de kern van de discussie kwam, restte op de bodem een morele patstelling. Hij was bezig met het wegen van de voor- en nadelen van een bepaalde techniek. De biologische landbouw bekommerde zich vooral om het beginsel van waaruit je vertrekt. Een universele waarde als plantintegriteit is wat sommige agro-ecologen er in de kern van weerhoudt om aan genen te gaan sleutelen.

Een plant uit zijn natuurlijke habitat isoleren, een gen switchen en de plant terugplaatsen is een misdaad tegen het plantenwezen, zegt Greet Lambrecht op haar biologische boerderij in Akelei. ‘Alles is met elkaar verbonden, op de meest subtiele niveaus. Een plant is steeds het antwoord op zijn beweeglijke omgeving. Biotechnologen kijken enkel naar een gen en vergeten de omgeving.’ Gentech is het opleggen van een menselijke wil en het miskennen van de natuurlijke complexiteit. Het is de modernistische scheiding tussen mens en natuur die voor Lambrecht niet wenselijk is. Ze wil op haar boerderij geen menselijke controle, maar convivir.

‘En dat’, stelt Lotz, ‘moeten we alleen maar accepteren. Maar aangezien een berg wetenschappelijke rapporten aangeeft dat gentechnologie niet schadelijk of gevaarlijk is, zouden ook zij moeten accepteren dat er boeren zijn die deze technologie wel willen gebruiken.’ Aan het plaatje van Lotz over een toekomstige landbouw kan een stukje worden toegevoegd. Naast een ggo-veld met robotjes op zonnepanelen komt een boerderij zonder ggo’s. De twee boeren zijn in overleg. Ze spreken isolatiemaatregelen af om het verspreiden van pollen tussen de boerderijen te minimaliseren. De titel is: Co-existentie.