Tja, die storm in Koning Lear. Hoe brul je tegen natuurgeweld? Dat lijken de toneelverslaggevers die berichten over de twee recente voorstellingen van dit stuk zich af te vragen. Welnu, dat loeien tegen een onweersbui gebeurt al enkele decennia in oorverdovende stilte. Net als in de voorstelling die onlangs voor Brussel en Rotterdam (regie: Alize Zandwijk, titelrol: Jack Wouterse) werd gemaakt: eerst lawaai en veel toneeleffecten, dan oorverdovende rust. In de versie bij het Maastrichtse gezelschap Het Vervolg (regie: Léon van der Sanden, titelrol: Rik van Uffelen) giet de nar (die ook de jongste dochter Cordelia speelt, mooie rol van Eva Van Der Gucht) met een gietertje wat water over de doorleefde kop van ‘vadertje’ Lear. Op een groot scherm zien we projecties van wapperende slingers en vlaggetjes en ziedaar: het werkt. Er blaast en dreunt niks. En wij horen alles.
Dat we álles horen en álles zien is mogelijk ook een van de problemen van de Maastrichtse voorstelling. De inzet is een realistisch vraagstuk: dementie, Alzheimer, zowel bij Lear als bij zijn counterpart Gloucester. Dat realisme ontspoort in het tweede deel van de voorstelling. Het ontaardt in warrig heen-en-weer geloop, slimme, vaak inventieve oplossingen voor scenische problemen waar Shakespeare iedere regisseur mee plaagt. De kracht van King Lear is tevens het probleem: op wat intermezzi na bevat de tekst eigenlijk alleen maar hoogtepunten. Wil je al die hoogtepunten als hoogtepunt ensceneren, dan breng je het publiek in ademnood. Je doceert de kracht in King Lear door te doseren. De regie van Léon van der Sanden is me te gretig, óók in de gekozen eenvoud.

Een voorbeeld. Lears evenknie, de hertog van Gloucester, wordt op driekwart van het stuk gemarteld: zijn ogen worden uitgerukt – de gruwelijkste scène die Shakespeare ooit schreef. Daarna moet hij blind zijn weg zoeken. Zijn zoon Edgar – in de vermomming van een halve gare – begeleidt hem daarin. Gloucester wil naar Dover. Hij wil van een hoge rots zijn dood tegemoet springen. Die scène is een clownsnummer: de zoon spiegelt zijn vader een doodssprong voor, Gloucester valt echter gewoon op de vlakke grond, Edgar wil zijn vader niet dood.

In de Maastrichtse versie van King Lear valt Dik van Duin inderdaad plat op de vloer. Ik hield mijn adem in – doe ik altijd bij deze scène – maar het was me toch net iets te vlak. In de RO Theater-versie van Alize Zandwijk gaat het anders. Om te beginnen komt de Gloucester van Herman Gilis uit de martelingsscène met een zwart slaapmasker waarin twee rode zakdoekjes bungelen. Dat is een sterk beeld. Als hij in Dover van de rots denkt te springen, fladdert hij. Alles fladdert: die zakdoekjes, Gilis’ armen, zelfs zijn benen lijken te fladderen. Hij is vlak voor deze scène op de rug van zijn zoon, waarvan hij nog altijd niet weet dát het zijn zoon is, van heel hoog uit het trappengewelf naar beneden gedragen. Als die barre tocht begint denk ik: dat gaat niet lukken. Maar het gebeurt. Alles lijkt circus in deze voorstelling.

Lears dood – een hartstilstand – is bij Rik van Uffelen een dramatische val naar achteren. Bij Jack Wouterse is het een simpele hoofdknik naar voren. Een zucht scheidt de Mensch Lear van het Lijk Lear.

De slottekst is niet van Shakespeare, maar een running gag uit het tweede deel van de voorstelling. Lears vriend (Kent, Bart Slegers) spreekt die zin jankend uit, als het begin van een eindeloze huilbui: ‘Til hem op!’

Ro Theater / Koninklijke Vlaamse Schouwburg, Koning Lear, Rotterdamse Schouwburg, t/m 18 november. Het Vervolg, tournee t/m 18 december overal in het land