FILM - Les ogres

Het leven is één groot melodrama in Les ogres van de Franse regisseur Léa Fehner. Ook al zijn de gebeurtenissen in dit verhaal over een reizend theatergezelschap dat stukken van Anton Tsjechov opvoert nog zo herkenbaar, nog zo geworteld in de werkelijkheid – ontrouw, echtscheiding, de dood van een geliefde, de kloof tussen ouders en hun kinderen – de personages wentelen zich onverminderd in extreme emoties.

François (Francois Fehner) is de leider van la troupe (en vader van regisseur Fehner die het verhaal baseert op haar eigen ervaringen toen ze als kind een soortgelijk leven had als deel van een reizend gezelschap). Wanneer zijn vrouw Marion (Marion Bouvarel) thuis komt na een nacht weg te zijn geweest weet François genoeg. Hij pakt een megafoon, stormt uit zijn caravan en schreeuwt al rennend dat zijn Marion ontrouw is geweest.

Zo gaan de dagen van de acteurs naadloos over in de avonden wanneer ze Tsjechov spelen. Alles is een performance.

De chaos die hieruit voortvloeit keert mooi terug in de cameravoering. We zitten de personages dicht op de huid. Het beeldkader is constant in beweging; er is nauwelijks kans voor reflectie of nuance. Maar wanneer er wel een moment van rust komt is het effect overdonderend. Mona (Adèle Haenel) is in verwachting. De vader, M. Deloyal (Marc Barbe), worstelt met het verlies van zijn tienerzoon die een tijdje terug aan kanker overleed. Deloyal lijkt zijn vriendin in de steek te laten. Hij verdwijnt, maar dat is alleen om een gesprek met zijn ex-echtgenote te voeren die eveneens verscheurd wordt door verdriet. Deze scène treft, omdat de gevoelens van verlies en schuld – Deloyal durft de geboorte van zijn tweede kind wegens de dood van het eerste niet aan – voelbaar zijn in de stilte.

Les ogres laat zien dat ‘drama’ vlak onder de oppervlakte van de banale realiteit ligt. Leven als de bezoekers van de voorstellingen, die maar apathisch in de tent van het gezelschap zitten te kijken naar de opvoering, een cocktail in de hand, zit er voor de spelers niet in. Het onderste moet uit de kan: voor, tijdens en na de voorstellingen. Wat een leven hebben zij wel niet, denk je tijdens het kijken naar de film. Ogres zijn ze, inderdaad. Zo intens, zo vulgair bijna, is hun bestaan. Maar aan het einde is de enig mogelijke conclusie dat er tussen hen en ons geen licht zit. Het enige verschil is dat de spelers van het gezelschap het melodrama omarmen en echt erin gaan leven. Dat ze hierin geluk vinden lijkt wel een wonder.

Te zien vanaf 9 juni

Gawie Keyser


TONEEL - Holland Festival

Nog even over de openingsvoorstelling van het Holland Festival, Die Stunde da wir nichts voneinander wussten, op basis van een script van Peter Handke, door dertig toneelspelers, veertien zangers en twaalf backstage-medewerkers van het Thalia Theater in Hamburg, we berichtten er al over in onze Holland Festival-special, Max Arian schreef er vorige week enthousiast over, de dagbladen reageerden aangedaan en ook gereserveerd, dat laatste met name ook omdat de HF-directie de spectaculaire, tekstloze theateravond nogal geforceerd gepropt had in het festivalthema over de rafelranden van de problematische brandhaard die Europa heet. De avond dat ik er was stond het publiek ongeveer op de stoelen van empathie. Waarvan akte.

Nu over een niet onbelangrijk technisch en esthetisch detail van deze kostbare productie. Het draaitoneel. Met name in het tweede deel van de avond begint de speelvloer (met een onafzienbare reeks ontmoetingen en confrontaties op een plein voor een massieve muur) in de originele productie te draaien. Zo’n draaiende speelvloer – nog altijd een geliefd element in het Duitstalige toneel – is een onderdeel van de schoonheid en de dynamiek van de voorstelling, het brengt enorm veel leven in de brouwerij, om het maar eens even op z’n janboerenfluitjes te formuleren, zeker indien slim gebruikt, wat hier het geval is, zo heb ik in Hamburg mogen constateren. En, het Holland Festival is er onder meer om ons te laten zien wat het publiek anders niet zo makkelijk te zien krijgt. Daar hoort zo’n dynamiserend element als een beweeglijk, draaiend scèneplateau dus zeker bij.

U raadt het al: in de drie Amsterdamse voorstellingen was er geen draaitoneel. Het Holland Festival liet, desgevraagd, vooraf weten ‘daar iets op gevonden te hebben’. Dat iets bleek dat de grote muur in de voorstelling één keer om haar as draaide. Krakend en piepend en wel, want het moest klaarblijkelijk op menskracht.

Ik begrijp dit niet.

Je koopt als festival een groots gemonteerde, dure voorstelling in, want je wilt in de opening een beetje scoren. Dat inkopen gebeurt lang van tevoren, want Thalia is een Duits gezelschap en die reizen niet of niet zo veel. Dat vereist dus voorbereidingen. Waarom dan dit essentiële onderdeel van het esthetisch concept uit een voorstelling slopen? Dat lijkt op zoiets als: jaha, we programmeren Nelken van de danstroep van Pina Bausch, maar, eh, sorry, we hebben niet een paar duizend anjers op het podium, maar helaas maar een paar honderd. Excuus, de anjers waren op.

Het Holland Festival trekt weer eens een grote broek aan, maar is helaas vergeten de broekriem en de bretels mee te nemen. Wij kunnen u melden: de voorstelling is van het schrappen van het draaitoneel bepaald niet opgeknapt. Ze is er zelfs een stuk saaier en voorspelbaarder door geworden. Ik had een vrij middelmatige plaats en daar moest ik een hoop geld voor neertellen. Het is kunstbedrog met een grote K, en dat is het.

Loek Zonneveld


TELEVISIE - Kijken in de ziel

Dit is een plek om vooruit te kijken, niet om te reppen van wat is geweest. Toch voor één keer een uitzondering. Op 24 maart overleed Johan Cruijff. Dus werd de tv-programmering omgegooid. Wat onder meer sneuvelde was het tweede en laatste deel van Coen Verbraaks Kijken in de ziel, gemaakt ter gelegenheid van de Boekenweek. Hij sprak ervoor met Adriaan van Dis, Arnon Grunberg, Kristien Hemmerechts, A.F.Th. van der Heijden, Kees van Kooten, Saskia Noort en Jan Siebelink. Op de laatste dagen van mei is dat tweeluik ‘herhaald’, formulering die menigeen van kijken zal hebben afgehouden. Nergens las ik dat dat tweede deel voor het eerst te zien was. En omdat ik het bijzonder en mooi vond, wil ik er alsnog de aandacht op vestigen.

Uitgesteld kijken loont. Er komt een aantal onderwerpen aan de orde. In hoeverre heb je het recht je naaste omgeving ongevraagd in je werk te laten figureren? In hoeverre houd je dan rekening met de privacy van naasten? Gaat schrijven boven alles, ook boven vriendschap of liefde? Helpt schrijven bij de verwerking van verdriet, rouw? Heeft elke schrijver, zoals Mulisch zei, een schaduwoeuvre van teksten die om welke reden dan ook niet in boeken zijn beland? Word je rijk van schrijven? (Een gotspe als je het aan de gemiddelde auteur zou vragen, maar in dit gezelschap een reële vraag.) Wanneer stop je met schrijven? Heeft schrijven je geholpen bij het duidelijk krijgen wie je bent? Heb je als schrijver een opdracht? Wat wil je ermee bereiken? Wat kun je nog toevoegen aan alles wat al geschreven is? Blijft wie schrijft?

Het zijn algemene maar zinnige vragen. Mooi is de collage van antwoorden. De een gaat dieper dan de ander. De een is opener dan de ander. De een zoekt, de ander weet. Van Dis, Grunberg en Van der Heijden formuleren zo dat hun al dan niet spontane antwoorden zo gedrukt kunnen worden. Grunberg is meer schrijver dan vriend. En misschien meer schrijver dan zoon, al lijkt daar meer evenwicht te bestaan. Voor Van Dis is engagement zijn persoonlijk kenmerk maar bepaald geen verplichting – excelleren in goede zinnen is dat wel. Als Van der Heijden zichzelf moet beschrijven ziet hij ‘een megalomaan met goede bedoelingen, die doet alsof hij met literatuur de wereld van het onrecht kan bestrijden’. Siebelink zal op zijn sterfbed naar het plankje met zijn boeken wijzen, net als vriend Ferron dat deed. Maar in het blijven van dat schrijven geloven Hemmerechts, Van Dis en Van der Heijden juist niet. Het zou pas erg zijn als er geen nieuwe, jonge stemmen hoorbaar worden, vindt Hemmerechts. Maar noemde Van der Heijden zichzelf dan niet een kathedralenbouwer? Ja, zegt hij, aan het strand kun je een prachtige kathedraal bouwen. Maar dan wordt het vloed en rest een modderhoop. Zolang je leeft is een kathedraal bouwen mooi, als een spel met de toekomst. Of een gezelschapsspel met jezelf. Maar lang zal die kathedraal niet overeind blijven. Voor lezers zeer de moeite waard.

Coen Verbraak, Kijken in de ziel: schrijvers, twee delen, NTR, 30 en 31 mei, op Uitzending gemist

Walter van der Kooi