Televisie - De Nacht van het Mediafonds & Cultuurbarbaren Walter van der Kooi

Een prachtige uitvaart
Had het aan mij gelegen, dan had ik vanaf najaar 2012 elke Kroniek in de krant en tip op de site afgesloten met: ‘Overigens ben ik van mening dat de voorgenomen opheffing van het Mediafonds even barbaars is als de vernietiging van Carthago.’ Maar ik begreep dat de redactie niet zat te wachten op een medewerker die zich Cato waande en die parlement en regering namens De Groene wekelijks voor het laatst waarschuwde. Die voorgenomen opheffing van wat voluit Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties heette, was niet alleen een bezuinigingsmaatregel; het was minstens zozeer knieval voor populisme dat zich tegen alle (gesubsidieerde) kunst en cultuur richtte. Populisme dat niet alleen in de PVV wortelde maar ook in andere partijen, de VVD voorop, volop steun vond.

Het triomfantalisme waarmee toenmalig staatssecretaris Zijlstra in 2011 bezuinigingen op de cultuursector aankondigde, verdedigde en uitvoerde had niets meer van doen met ‘bittere noodzaak’. In diezelfde geest ging het Mediafonds voor de bijl, al was de gedoogsteun van Wilders toen al voorbij (maar reken maar dat hij het hier van harte mee eens was en is). Dat ‘Hilversum’ nauwelijks protest liet horen, sterker, dat de NPO prompt aankondigde die taak zelf te zullen overnemen was typerend en gênant. Elco Brinkman stelde het Fonds in 1988 juist in omdat de publieke omroep, in onderlinge concurrentie tussen omroepverenigingen, uitgerekend kwaliteitstelevisie en -radio verwaarloosde in de slag om groot publiek. En omdat de onvermijdelijke komst van commerciële zenders die tendens naar middle of the road alleen maar zou versterken.

Groot was de verontwaardiging van de meeste omroepverenigingen over een zelfstandig ongebonden orgaan dat geld beschikbaar kreeg om producties te stimuleren op basis van kwalitatieve en artistieke kenmerken: ‘een sigaar uit eigen doos’ werd dat schaamteloos genoemd. De kracht van het Fonds was dat het niet alleen productiegeld verdeelde (via een adviseurssysteem dat deskundigheid van beoordeling garandeerde en willekeur uitsloot) maar werkelijk een stimuleringsfonds werd door talentontwikkeling, begeleiding, scholingen voor (vaak jonge) makers, het verplichten van omroepen tot fatsoenlijke honorering voor scenaristen, publicaties, symposia, uitgebreide evaluaties van gemaakte producties et cetera. De Nederlandse kindertelevisie bijvoorbeeld, is internationaal geroemd, vanwege kwaliteit en oog voor de ‘veelkleurigheid’ van de samenleving (inmiddels verdacht) – en aan die roem heeft het Mediafonds sterk bijgedragen.

Aan dat alles komt deze week definitief een eind. De enorme expertise en deskundigheid van het Fonds wordt vernietigd. En je mag hopen dat in een nieuwe opzet van de NPO de integriteit bij benadering gehandhaafd zal blijven. Kijkers zullen zich zelden realiseren hoe groot het aandeel van het Mediafonds überhaupt was in radio-, televisie- en later internetproducties van kwaliteit. Enig idee kunnen ze daarvan krijgen dankzij de VPRO, die het belang van het Fonds altijd heeft erkend. Zaterdagnacht, 8 op 9 oktober, brengt die De kunst van het maken: De Nacht van het Mediafonds. Presentator Pieter van der Wielen leidt een programma waarin makers laten zien ‘waar vakmanschap en creativiteit’ toe kunnen leiden. Drama, documentaire, dansfilm, animatie, videokunst, games. Om naar te kijken en/of op te nemen. Ik zie het als een prachtige uitvaart. En als eerbetoon aan de medewerkers van het Fonds, de eerste directeur, Annemieke Gerritsma, voorop.


VPRO, De kunst van het maken alias De Nacht van het Mediafonds, NPO 2, van zaterdag 8 oktober 23.30 uur tot zondag 9 oktober 06.50 uur. Let wel: dit is een ingelast programma dat niet in tv-gidsen staat!

Op internet brengt het Fonds zelf een laatste ‘ode aan creativiteit en inspiratie’: mediafonds.nl/thisismedia Een doorsnede uit 28 jaar door het Fonds ondersteunde producties.


De barbaren
De reguliere activiteiten van het Mediafonds worden diezelfde zondagavond, ook bij de VPRO, afgerond met de door hen gesteunde Tegenlicht-aflevering Cultuurbarbaren, over de toekomst van de beeldende kunst. De tendens is, volgens Tegenlicht, dat kunst zich steeds vaker zal voordoen in de vorm van activisme, als aanjager van maatschappelijke veranderingen. Waarbij de vraag is of ze nog als kunst herkenbaar zal zijn. En dat, paradoxaal genoeg, in een tijd dat beeldende kunst steeds meer speel- en beleggingsterrein lijkt te worden van de superrijken. Zie de bezoekers aan prestigieuze manifestaties als de Biënnale van Venetië. Zie de ‘Freeports’, kluisverzamelingen waar kunst (ook eigentijdse) onder optimale omstandigheden bewaard wordt en waarover, zolang ze opgeborgen is, geen belasting hoeft betaald. Verkoop van zulke kunst betekent soms niet meer dan verhuizing van de ene kluis naar de andere. Alleen al in de Freeport van Genève hangen duizend Picasso’s die zelden of nooit te zien zijn.

Maar dan gaat de Turner Prize juist naar het kunstenaarscollectief Assemble, dat in Liverpool woningen in achterstandswijken opknapt, met verbluffend esthetisch en sociaal resultaat. ‘Geen kunst?’ Het zal de kunstenaars worst zijn – hun definitie van kunst is veel breder. En uiteraard gaat Tegenlicht onder meer naar Congo, naar Renzo Martens. Die vaststelt dat kunst die zich tegen ongelijkheid richt in films, tekeningen, projecten alleen een symbolische functie heeft omdat ze vooral economische groei genereert in Venetië, Londen, New York. En die plantagearbeiders beelden in klei laat maken die in cacao gereproduceerd en verkocht worden. En die samen met architectenbureau OMA niet alleen arbeidershutten laat renoveren, maar ook de dorpsindeling verandert. Waarbij hij geld geeft voor tijdelijke of definitieve verhuizing. Wat hem, zegt hij, voor critici tot neokoloniaal of zelfs fascist maakt. Maar Unilever, dat maatschappijkritische tentoonstellingen in Tate Modern subsidieert, heeft zich aan veiligheid, welzijn en behuizing van deze plantagearbeiders nooit iets gelegen laten liggen.

Het is complexe, weerbarstige thematiek, zoals bijna alles wat Martens doet me verwart maar ook fascineert. Moeite heb ik vooral met Alessandro Baricco. Omdat ik filosofen zelden begrijp (wat aan mij ligt), maar vooral vanwege het dedain waarmee hij praat over een soort intellectuele beschaving waarin leren en diepgang hoog aangeschreven stonden. Die ‘romantische’ periode, ‘waarin tussen 1850 en 2000 niets gebeurde’, laten we nu gelukkig achter ons. Met de komst van internet hebben ‘de barbaren’ de begrippen diepzinnig en oppervlakkig omgedraaid en aan oppervlakkigheid een nieuwe betekenis gegeven. Dat ik hem niet begrijp, oké. Dat ik er gevoelsmatig voor huiver, dat moet maar. Maar dat wezenlijk onhistorische, waarin vanuit geweldige arrogantie van het nu wordt teruggekeken naar een ‘achterlijk’ verleden – dat stuit me tegen de borst. Wat natuurlijk niet wegneemt dat deze Tegenlicht fascinerende materie, ontwikkelingen en vragen aansnijdt.


Alexander Oey, Cultuurbarbaren, VPRO Tegenlicht, zondag 9 oktober, NPO 2, 21.05 uur.


Film - Westworld
Gawie Keyser

Twee vragen overheersen in de vlaag van publiciteit rond de nieuwe HBO-serie Westworld. De eerste betreft de mogelijkheid dat dit de ‘nieuwe Game of Thrones wordt, de tweede vertolkt een gevoel van ‘bezorgdheid’ over het uitbeelden van verkrachting en geweld tegen vrouwen, in ieder geval in de eerste, pas uitgezonden aflevering.

Westworld is gebaseerd op de gelijknamige film die de in 2008 overleden Amerikaanse schrijver Michael Crichton begin jaren zeventig maakte gebaseerd op zijn eigen script. Het verhaal gaat over een hypermodern pretpark waarin bezoekers zich in het Wilde Westen bevinden. In deze westernsetting komen ze in contact met personages – cowboys, sheriffs, boeren, prostituees – die geprogrammeerd zijn om associatief mee te doen aan verhaallijnen waarin de bezoekers hun fantasie de vrije loop laten. En die personages zijn robots. De bezoekers hebben dus alle vrijheid met hen te doen wat ze willen.

Bij Crichton is er nog sprake van terughoudendheid; de bezoekers gedragen zich meer als stoute jongens. Niets hiervan in de eerste aflevering van HBO’s Westworld. Al in het eerste half uur vliegt het bloed over het scherm; is er een niet mis te verstane suggestie van necrofilie; en wordt het hoofdpersonage, een mooie blonde vrouw, genadeloos mishandeld en verkracht. Hieruit vloeien die moralistische vragen in de eerste analyses van de televisieserie voort: kan er sprake zijn van verkrachting en geweld als het slachtoffer geen mens is maar een machine, beter gezegd een robot die niet te onderscheiden is van een mens?

Dat is natuurlijk het hele punt. Westworld was destijds al een intelligente satire over de relatie tussen mens en machine, tussen echt en onecht, en over de morele en ethische kwesties rond robotisering. Maar de nieuwe serie, geproduceerd door filmmaker J.J. Abrams, gaat een stapje verder door te focussen op existentiële vragen over toeval en willekeur.

Zo is er, heel mooi, in de eerste aflevering een terugkerende scène waarin een boerendochter, Evan Rachel Wood als Dolores Abernathy, wakker wordt, goedemorgen zegt tegen haar vader op de veranda en te paard naar het dorpje gaat. Zij heeft niet door dat dit alles het gevolg is van een narratieve computersimulatie, dat toeval derhalve nooit kan bestaan, dat haar reacties alleen mogelijk zijn voor zover die voorgeprogrammeerd zijn. Wanneer er een vlieg over haar oog loopt, reageert ze niet, omdat haar software geen rekening houdt met deze willekeurige gebeurtenis. Tijdens de verkrachting reageert ze wél: ze gilt het uit van angst, ze probeert terug te vechten. Maar dit alles is geprogrammeerd.

Wanneer is er sprake van slachtofferschap, van misdaad, en wanneer heeft een lichaam een bewustzijn? Het zijn vragen waarmee je onwillekeurig zit na de eerste aflevering, wat Westworld in ieder geval voorlopig de noemer ‘niet-te-missen’ geeft, inderdaad in de stijl van Game of Thrones (hoe inhoudelijk onzinnig die vergelijking ook is).

Verder kijken wil ik zeker, en hopelijk zo snel mogelijk, want aan het eind van aflevering één loopt er weer een vlieg over Dolores’ gezicht. En dan reageert ze!


Westworld is nu wekelijks te zien op HBO


Toneel - in Rotterdam

Loek Zonneveld

**Een klein schotschrift

Al minstens anderhalf jaar worden wij toneeljournalisten en theaterminnaars murwgebeukt met plannen over wat er vanaf 2017 aan allemachtig prachtig toneel en theater gaat worden gemaakt in Rotterdam. Het RO Theater (stadsgezelschap van de havenstad) en de Schouwburg gaan vanaf komende nieuwjaarsdag over in Theater Rotterdam. Allengs traden er in de voorbije jaren beduidend meer directeuren aan dan (artistiek) voetvolk. Dat is altijd een verontrustend teken, of het nu in de zorg is, in het onderwijs, in het gevangeniswezen, in de treinen & de bussen – een oploop aan directeuren, dan wordt het oppassen geblazen.

Onder deze directeuren bevindt zich ook de onvermijdelijke, reusachtige Johan Simons, die reusachtige toneel-tgv’s ging bouwen tussen Gent, Hamburg, München, Bochum en Rotjeknor. Toen niet iedereen daarover reusachtig enthousiast raakte, werd Johan Simons opeens reusachtig misselijk. Gent is voor hem ondertussen afgevallen want te klein geworden, Hamburg laat niets meer van zich horen, in München hebben ze heel andere dingen aan hun hoofd. Simons heeft derhalve per decreet laten weten dat hij zich vanaf 2018 terugtrekt in Bochum. Voor Rotterdam blijven nog enkele uren per week in zijn agenda over, zo schijnt het.

Niet getreurd, er zijn daar nog voldoende toneeldirecteuren over. Drie. De voormalige Amsterdamse toneelbaas Melle Daamen (algemeen), Rotterdams schouwburgdirecteur Ellen Walraven (artistiek) en Bert Determann voor de centen en het boekhouden. De toneelspelers (voor zover nog aanwezig allemaal freelancers en zzp’ers) worden aangevoerd door artistiek leider, actrice, maker, regisseur en mimespeelster Bianca van der Schoot. Zij is er echter deze week mee opgehouden. Met wederzijds goedvinden, zoals dat heet.

Drie dagen eerder (op zaterdag 1 oktober) schrijft een van de overblijvende directeuren, Ellen Walraven, in Trouw (pagina 29) een opiniestuk waarin zij haar beleid verdedigt om in Rotterdam geen vaste contracten met toneelspelers meer af te sluiten. Immers, haar huisregisseurs kiezen ervoor ‘zelf te spelen, met regelmatig terugkerende acteurs te werken of met niet professioneel opgeleide mensen. Een ontwikkeling die internationaal opgang maakt en volgt uit het verlangen een meer democratisch gedeelde theatrale ruimte te creëren (niet langer wij de makers en zij het publiek) of het eigen auteurschap ter discussie te stellen en via een public play tot sociale innovaties te komen’.

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik krijg van dit post-post-moderne dievenproza rode vlekken van mijn strottenhoofd tot mijn scrotum. Die rattenkoning van over elkaar heen buitelende directeuren heeft tot nu toe in het Rotterdamse toneel alleen maar onbeschrijflijk veel ellende veroorzaakt. Nu hebben ze in de podiumkunsten van de havenstad regelmatig een patent op ellende, maar dit gaat echt te ver. Neem Bianca van der Schoot onmiddellijk weer aan, zou ik zeggen, geef haar en huisregisseur Erik Whien enkele maanden carte blanche om orde op zaken te stellen, stuur alle overtollige en boventallige directeuren direct naar huis, en begin opnieuw.

**We take it from here

Jawel, er wordt ook nog een potje toneel gemaakt in Rotterdam. Wat heet! De kleine groep met de naam die kort en bondig omschrijft wat toneel logistiek ook is of kan zijn – Tijdelijke Samenscholing heeft een nieuwe voorstelling gemaakt, die ik in try-out zag in de studio van de Rotterdamse Schouwburg die de naam draagt van een van Rotterdams grote toneelzonen, Krijn Boon. We take it from here heet de avond, en het thema sluipt op kousenvoeten door de openingsminuten als een menselijke eigenaardigheid that dares not speak its name… ssst… schuld.

Uitgangspunt is een oude tekst van de Oostenrijkse schrijver Peter Handke, vertrekpunt is de vraag of schuld (dan wel: je altijd schuldig voelen) misschien de prijs is die je betaalt om in het circus dat leven heet een beetje te mogen meedraaien. Met aarzelend om elkaar heen drentelende verhalen over de kracht van liefde, over vergeving en over persoonlijke verantwoordelijkheid, en een serie melancholische liederen die op die verhalen weer een commentaar lijken af te geven. Al doende is We take it from here zodoende ook een soort lichtvoetige klassieke tragedie van het menselijk falen, zonder hybris en ook zonder catharsis – niemand is hier hoogmoedig en aan het eind is er niks opgelost en niemand gezuiverd van wat dan ook.

Als toeschouwer ga je met een hoofd vol voornemens, debatterende alter-ego’s en grote vraagstukken naar huis. Kortom: toneel als enclave van neergelegde wapens, de herinnering aan een voorstelling als slijpsteen voor de geest. Carole van Ditzhuyzen speelt met een bijna bitse strengheid, terwijl de wanhoop over zoveel levensvragen tegelijk permanent achter haar ogen schittert. Michiel Bakker strompelt stamelend door de materie, hij neemt iedere nieuwe hindernis in het discours met de ontwapenende levensblijheid van een jonge vader. De ogen van Stan Vreeken zoeken permanent om zich heen naar nieuwe voetangels en klemmen, terwijl zijn stem ondertussen ontspannen nieuw, kakelvers geschreven repertoire zingt dat in de loop van de avond alleen maar beter en beter wordt. En Rebekka de Wit van de co-producerende Antwerpse formatie De Nwe Tijd vertelt kleine verhalen van alledaagse waanzin met een toonzetting die uitademt: let niet op mij, ik ben er niet. Maar ondertussen!

Goed nieuws, deze voorstelling.


We take it from here staat op 11, 12 en 13 oktober in Theater Frascati, Amsterdam, en daarna op allerlei andere plekken. Ook goed nieuws is dat Tijdelijke Samenscholing van 9 november t/m 10 december de prachtproductie over New Orleans, The Big Easy herneemt. www.tijdelijkesamenscholing.nl


Beeld: Dunya & Desie, te zien tijdens de Nacht van het Mediafonds


Beeld: Renzo Martens’ The Institute for Human Activities (Maarten Kramer/VPRO)


Beeld: Westworld, HBO


Beeld: Bianca van der Schoot (Cornelie Tollens/Ro Theater)


Beeld: Scènefoto’s van We take it from here (Dim Balsem)