In traditie met de vele roemrijke Ajax-trainers voor hem kwam Frank de Boer afgelopen weekend met een eigen aforisme: spelers kunnen wedstrijden winnen, maar teams worden kampioen. Hij zei het in een interview met de nos. Waar De Boer het over had, was dat individuele spelers op persoonlijke klasse acties kunnen uitvoeren waardoor ze kunnen scoren en overwinningen uit het vuur slepen, maar dat individuele spelers dat geen 34 wedstrijden lukt, een hele competitie lang. Het was misschien een voorzichtige sneer naar de critici die zeiden dat Ajax dan nu weliswaar voor de vierde keer op rij kampioen was, maar dat zonder spectaculaire spelers, monsterzeges en wondergoals was geworden. Ja, zei De Boer, die vind je bij andere teams misschien wel terug – maar die andere teams zijn geen kampioen.
Al langer is het de vraag hoe zeer voetbal nog een teamsport is. Coaches klagen dat spelers zich niet zo snel meer voor elkaar opofferen, ze zijn met hun eigen succes bezig, ze ruziën op het veld over wie een vrije trap of penalty mag nemen. Je ziet die individualisering terug bij doelpunten, merkte Jan Mulder eens op, kijk maar naar hoe de gemiddelde speler juicht. Hij rent weg, duwt de medespelers die hem willen omhelzen van zich af, zodat hij zelf in z’n eentje een showtje kan maken.
Maar het teamsport-gehalte lijkt ook af te nemen door hoe er gevoetbald wordt. In compartimenten. Het team is geen organisch geheel, dat met z’n allen iets probeert op te bouwen. Het beste team ter wereld, Real Madrid, neemt er genoegen mee in wedstrijden in eigen huis twintig, dertig procent balbezit te hebben, het voetballen aan de tegenstanders over te laten – en dan counteren de twee snelste (en duurste) spelers ter wereld (Bale Ronaldo) als ze een foutje maken. Het is wat Muhammad Ali ‘rope-a-dope’ noemde: in de touwen hangen, je tegenstander het werk laten doen, en dan alleen toeslaan als die even verzwakt. Steeds meer teams stappen op deze strategie over. Je hoort voetbalcoaches er steeds vaker over spreken, bij de stand-up-interviewtjes na afloop van wedstrijden: ‘Ik was heel tevreden hoe we speelden zonder bal.’ Zelfs het Nederlands elftal gaat naar het komende WK in een 4-4-2-opstelling. Dus zonder de vleugelspelers die het Hollandse voetbal zijn reputatie gaven. In een van zijn laatste wedstrijden als coach van Feyenoord liet Ronald Koeman zijn team in een 5-3-2-opstelling het veld op gaan. Vijf verdedigers! Na afloop deed Koeman er zelfs koket over: ja ach, zei hij, het was toch mijn laatste wedstrijd, laat ik eens iets geks doen.
Iets geks doen is dus niet vijf aanvallers opstellen, maar vijf verdedigers. Voetbal maakt een terugtrekkende beweging. Nice guys don’t get laid, en aanvallende teams scoren wel maar winnen niet.
Misschien is dit een wat bleke kijk op de zaken, zo met het WK voor de boeg. Misschien heeft het ermee te maken dat het vrolijkst aanvallende team zo van zijn voetstuk is gevallen. Tot voor kort was FC Barcelona nog de beste ploeg ter wereld, aanzienlijk beter dan Real, daar twijfelde niemand aan. Barcelona had dan weliswaar Lionel Messi, de doelpuntendwerg, maar de kracht van Barcelona was het geheel. Ego’s waren er niet. Ze speelden tiki-taka, een systeem geperfectioneerd door Pep Guardiola en zijn rechterhand en latere opvolger Tito Vilanova, waarbij het hele team als een keten over het veld ging, de bal zo snel rondspeelde als mogelijk (één keer raken!), totdat de keten strakgetrokken rond de nek van de tegenstander zat.
Zowel Pep Guardiola als Tito Vilanova groeide op bij Barcelona, met als verschil dat Vilanova nooit vaste voet aan de grond kreeg in het eerste team. Hij verkaste naar andere teams, speelde niet onverdienstelijk, en ging na zijn actieve spelersloopbaan samen met Guardiola het B-team van Barcelona coachen. Toen Frank Rijkaard opstapte als hoofdcoach van het eerste team schoven Guardiola en Vilanova een treetje omhoog. Samen wonnen ze twee keer de Champions League, drie keer de landstitel en twee keer de beker, ze nullificeerden (bijna) wat de gloriejaren van de meest gehate of meest bewonderde coach ter wereld, José Mourinho, bij rivaal Real hadden moeten zijn. De spelers maakten amper nog overtredingen, elk jaar werden verscheidene spelers genomineerd voor de Gouden Bal, de prijs voor ’s werelds beste speler.
In 2012 werd Vilanova hoofdcoach en in het seizoen dat volgde verloor Barcelona slechts acht wedstrijden, over alle competities verspreid. Maar aan het einde van dat seizoen nam Vilanova ontslag: hij was ziek, kanker in zijn oorspeekselklier. Hij moest zijn genezing voorrang geven boven het voetbal, een genezing die uiteindelijk niet zou komen.
Dit seizoen won Barcelona helemaal niets. Het tiki-taka gaat stroef, Messi is moe, lijkt ongeïnspireerd. De geest is uit de fles. Voordat het seizoen begon was er al een veeg teken: de club betaalde een geheim bedrag, rond de negentig of honderd miljoen, voor een 22-jarige Braziliaan, Neymar. Een vedette, maar precies het soort solistische vedette dat nooit in de teamopvatting van Barcelona leek te passen. Geruchten gaan dat Barça voor komend seizoen Pellè wil kopen van Feyenoord. Graziano Pellè! Een boomlange Italiaan die negen van de tien goals kopt, terwijl het altijd een erekwestie was dat Barcelona nooit lange voorzetten gaf, of corners nodig had voor doelpunten.
Alleen het Spaanse nationale elftal hanteert nog een vorm van tiki-taka – als de nieuwe wereldkampioen bekend is kunnen we de balans opmaken of het spelsysteem, met Vilanova, ten grave moet worden gedragen.
Beeld: Tito Vilanova in 2013, tijdens de voorbereiding voor de halve finale van de Champions League tegen Bayern München (Michael Dalder/Reuters).