Ik geloof niet dat er een woord is voor een technologische interactie die wordt toegepast op een oude techniek, als je een fysiek boek probeert te swipen, bijvoorbeeld, of de undo-functie zoekt als je een vaas hebt laten vallen. Het is verleidelijk om te denken dat het voortkomt uit de digitalisering van het dagelijks leven, maar ik denk dat het eerder te maken heeft met een veel oudere neiging om het woord te richten tot levenloze objecten. Het barst op het internet van de filmpjes van mensen die in razernij ontsteken omdat de computer iets niet doet, het kopieerapparaat vastloopt of bij het golfen een bal wordt gemist. Dan wordt het object in kwestie niet alleen fysiek bedreigd maar vaak ook woedend aangevallen, waarbij de geweldpleger apparaat of werktuig vervloekt, verwijten maakt en soms zelfs vragen stelt: waarom doe je niet wat je moet doen? Ik betrapte mij er vorige week nog op dat ik een gesprek probeerde aan te knopen met de ingebouwde navigatie in mijn auto, die een gewijzigde verkeerssituatie niet kon plaatsen en mij Gelderland in zond terwijl ik naar Enschede moest: ‘Jij hebt echt helemaal geen idee, hè?’ Sorry, ho maar.

Nu steeds meer apparaten een talige interface hebben, wordt het alleen maar ingewikkelder. Als iets tegen je praat verwacht je een gesprek. Maar dat valt tegen. Praten tegen mijn telefoon heb ik wegens gebrek aan resultaat opgegeven en de conversatie met de auto bestaat niet alleen uit simpele opdrachten, maar leidt ook tot misverstanden. ‘Navigatie’, roep ik in het zicht van opdoemende files. ‘Ik bel Bert Natter’, zegt de auto.

Het is een lange traditie van hopeloze communicatie tussen mens en ding, die is begonnen toen vroege hominiden de stok gingen hanteren als gereedschap en merkten dat die niet altijd deed wat ze voor ogen hadden. Stomme rotstok!

Het zal alleen maar erger worden.

The Guardian publiceerde een tijdje geleden een verhaal waarin de familie van een terminale bejaarde patiënt zich erover beklaagde dat op een bepaald moment een robot de kamer van de stervende binnen kwam gerold waarna een dokter via die robot mededeelde dat de patiënt nog maar enkele dagen te leven had. R2D2 die een slechtnieuwsgesprek voert. De chef de clinique in deze kwestie was zich van geen kwaad bewust. De communicatie per robot was ‘warm and intimate’ volgens hem en dachten de aanstaande nabestaanden soms dat menselijk contact altijd zo’n orgie van empathie en compassie was? Op zo’n moment krijgt de primitieve hominide in mij zin om een stok te grijpen.

Het is niet alleen onmacht, die vruchteloze poging om een ding aan te spreken

Het is niet alleen onmacht, die vruchteloze poging om een ding aan te spreken. We hebben een relatie met wat levenloos is maar dichtbij. Verzamelaars strelen hun objecten, het plezierjachtje krijgt een vrouwennaam. Toen mijn eerste vriendinnetje mij ooit trots haar eerste auto liet zien, sprak ze over ‘Dickie’. Ik deed er toen nogal schamper over, maar inmiddels weet ik beter. De computer waarachter ik een groot deel van de dag doorbreng heb ik weliswaar niet gedoopt, maar er zijn momenten dat ik haar (jaja) toespreek als het manuscript van mijn nieuwe roman op weg naar de printer in haar digitale ingewanden blijft steken. ‘Toe nou, schatje, toe nou!’

Waar houdt het op?

In het verzorgingstehuis waar mijn moeder verblijft doet een als zeehond vermomde robot dienst als knuffel. Er zijn ook katten en honden in de handel en er is zelfs een robo-baby die Louis heet. Die laatste roept bij mij a priori huiver op, maar op YouTube-filmpjes kunnen demente bejaarden er geen genoeg van krijgen en dat werpt de vraag op wat hier precies aan de hand is. Contact? Zo ja, is dat dan een andere vorm van contact dan, bijvoorbeeld, met een huisdier? Ik ben niet de aangewezen persoon om die vraag te beantwoorden, want de relatie tussen mens en dier is mij een raadsel. Mensen die denken dat een hond hen begrijpt of dat de kat troost, projecteren iets. Maar misschien zijn intermenselijke relaties niet anders.

Contact met het ding stokt waar wederkerigheid optreedt. Een dier toont dankbaarheid voor voedsel of een aai, maar de computer, de auto of een robot kan zoiets alleen maar fingeren. Het gevoel hoeft er niet minder om te zijn. Ik had vroeger een computer die bij het opstarten de stem van een Star Trek-karakter liet horen, de Klingon-vrouw B’Elanna Torres die zei: ‘You need me… I’m touched.’ Op de ene of andere manier was dat een bevredigend begin van de dag. Misschien nemen we, bij gebrek aan wederkerigheid, genoegen met iets wat erop lijkt: een robot, een computerstem, God.

De mens wordt mens in het aangezicht van de ander, volgens Levinas, maar wat als de ander een ding is? En moeten we er langzaam aan wennen dat zielloze objecten een rol gaan spelen in ons bestaan, niet gelijkwaardig aan een mens, nog net niet op het niveau van een huisdier, maar wel bijna?

Ik overweeg een kat.