De laatste keer dat ik me awkward voelde was gisteren, toen ik naast mijn geliefde stond die tegen zijn knappe, lange nichtje zei dat ze ‘gigantisch’ was, ‘op die hakken’. Het herinnerde me aan een misser die ik een week ervoor zelf maakte. Ik had het met iemand over Shia LaBoeuf, de comedian/acteur/performancekunstenaar die laatst, heel awkward, bij wijze van performance urenlang rondjes om het Stedelijk Museum had gerend. Mijn gesprekspartner, een Britse schrijver, was spreker geweest bij het symposium waar de performance bij hoorde, en vertelde hoe Shia hem vervolgens de hele avond had geschaduwd. Hij was, zo vertelde hij de Britse schrijver, al maandenlang alleen maar boeken over Joseph Beuys aan het lezen. Verder wilde hij graag dat de Britse schrijver hem elke maand een roman uit de wereldliteratuur zou opsturen. We lachten samen om die arme Shia en zijn oprechte en naïeve verlangen een échte intellectueel te zijn, en toen voegde ik eraan toe, waarom weet ik echt niet: ‘And he’s so tiny!’ Ik had het nog niet gezegd of ik realiseerde me dat de Britse schrijver zelf ook tiny was, waarschijnlijk nog een stuk tinier dan Shia LaBoeuf. Hij wist dat ik het door had, ik wist dat hij wist dat ik… etcetera. Awkward.
De Amerikaanse essayiste Elif Batuman publiceerde vorige maand een mooi stuk over awkwardness in The New Yorker. Als de jaren tachtig zich kenmerkten door van puur kapitalisme een waardensysteem te maken, en de jaren negentig door nihilisme en spot, dan zijn we, volgens Batuman, nu aanbeland in het tijdperk van Awkwardness. ‘We’, daarmee bedoelt ze de Amerikanen, maar eigenlijk is het een positie waarin de hele westerse wereld zich bevindt.
Wanneer belandden we in deze tijd van Awkwardness? Batuman grijpt terug op de Irakoorlog uit 2003: toen bleek dat Irak geen massavernietigingswapens had, noch betrokken was geweest bij 11 september, werd het duidelijk dat de invasie helemaal niet over het uitroeien van ‘het kwaad’ ging, maar over macht en economisch gewin: ‘And that’s when the awkwardness really set in.’
Het deed me denken aan een avond, laatst, bij het Amsterdamse literatuurpodium Perdu, over ironie en engagement. De laatste spreker, Sake van der Wall, merkte terecht op dat ironie méér is dan alleen maar een stijlfiguur. ‘Het Amerikaanse leger wil Noord-Irak veiliger maken’, zei hij, ‘en doet dat door met Amerikaanse wapens de Amerikaanse wapens te vernietigen, die na 2003 naar Irak zijn gestuurd om Irak veiliger te maken.’
De hele wereld is ironisch, of ironie nu ‘voorbij’ is of niet. Voor de awkwardness van Batuman geldt hetzelfde: die is existentieel en universeel. Hij gaat altijd over de verhouding met de wereld waarin we leven; een wereld die uiteenvalt in slachtoffers en daders, en waarin niemand die geen slachtoffer is schone handen kan hebben. ‘Awkwardness’, schrijft Batuman, ‘is the consciousness of a false position.’
Het is op de hoogte zijn van de bombardementen op Irak en klikken op nieuwsberichten over de bruiloft van Amal Alamuddin en George Clooney. Het is niet weten of je iemand drie kussen moet geven of gewoon een hand, en eindigen in een hopeloze tussenvorm. Het is ervoor kiezen om Jonathan Safran Foers Eating Animals níet te lezen, omdat het je zou verplichten vegetariër te worden.
Awkwardness, zowel sociaal als politiek, heeft te maken met een overvloed van informatie en, daardoor, een overvloed van zelfbewustzijn. In zijn lezing voor het Stedelijk sprak de Britse schrijver zijn bedroefdheid uit over het feit dat álles toegankelijk is, maar niets echt kenbaar. Geen enkele hoeveelheid nieuws is genoeg, want compleetheid is, en raakt steeds meer, uitgesloten. Zoals hij zelf verzuchtte:
‘To live now feels like an emergency.’