
De thematische groepstentoonstelling brengt alle ‘iconische ontwikkelingen in en rond fotografie’ bij elkaar, waardoor je je voor even waant in het opwindende Londen van de jaren zestig: fascinerende modellen en persoonlijkheden als Celia Hammond, Jane Birkin, Mick Jagger en John ‘Hoppy’ Hopkins, Mary Quants uitvinding van de minirok, de mod style en de Chelsea look, maar ook protesterende jongeren die sociale verandering eisten. Dit alles getoond door de lens van beeldbepalende fotografen als Terence Donovan, Brian Duffy, Eric Swayne en Philip Townsend.
Lopend langs modellen die hun handen en benen in allerlei richtingen bewegen – sommige springen of lijken uit de lucht te vallen – stuit ik op een roodharige dame in transparante catsuit die een appel voor haar, tsja hoe zal ik het noemen, schaamstreek houdt. Schaamstreek, wat een raar woord eigenlijk. Als me iets opvalt aan de personen die me aanstaren, dan is het hun onbeschaamdheid. Maar wel op een onschuldige, bijna naïeve manier, want waarvoor zouden ze zich schamen? Die fascinatie met de sixties, ik begrijp het wel. Toch ben ik benieuwd naar hoe Zippora deze interesse verklaart:
‘Wat bij de huidige generatie twintigers, waar ik zelf deel van uitmaak, volgens mij speelt, is het gevoel van beperking: beperkingen qua milieu, beperkingen wat betreft geld en beperkingen qua vrijheid, tenminste een gevoel van vrijheid. Er heerst angst en xenofobie en er lijkt van alles onze kant op te komen. Dit klimaat staat zo haaks op de optimistische sfeer die vooral in het begin van de jaren zestig heerste, toen jongeren geloofden in vooruitgang, in de maakbaarheid van hun toekomst. Deze generatie ervaart volgens mij veel meer weerstand en een zeker onvermogen om invloed te kunnen uitoefenen, om dingen te veranderen. In dit kader vind ik de jaren zestig erg boeiend, niet zozeer om er met nostalgie op terug te kijken, maar eerder reflecterend: wat gebeurde er allemaal en wat kunnen we daar nu mee? Daarbij zie ik de Swinging Sixties als een tijdperk dat energie geeft en ik hoop dat deze tentoonstelling die energie overbrengt.’
Getriggerd door het woord ‘iconisch’ vroeg ik Zippora naar haar top-vijf van de grootste iconen uit Swinging Sixties Londen:
1. Terence Donovan
‘Terence Donovan vind ik artistiek gezien het meest interessant, omdat hij nadacht over technieken, composities, vorm, contrast en hoe je iemand representeert. Je ziet dat hij in zijn foto’s op zoek gaat naar de poëzie van een beeld en dat vind ik ongelooflijk knap.
Samen met twee andere fotografen, Brian Duffy en David Bailey, gaf hij in de jaren zestig een nieuwe betekenis aan de modefotografie door af te wijken van de toen heersende standaarden. Donovan, Duffy en Bailey werden door hun oudere collega-fotograaf Norman Parkinson ook wel de “Black Trinity” genoemd, vanwege hun spontane, levendige manier van werken en hun “ongepolijste” foto’s. Donovans beelden zijn niet altijd scherp, er zit beweging in, ze zijn intiem, zijn lens zit dicht op de huid, dicht op gezichten.

De modefotografie van de jaren vijftig kenmerkte zich door het tonen van een gestileerde en afstandelijke elegantie, maar bij Donovan gaat het om het afbeelden van mensen, van persoonlijkheden. Voor die tijd maakte hij uitsnijdingen die ongebruikelijk waren in de modefotografie en die daardoor vaak als onprofessioneel werden beschouwd. Hij was dus een echte pionier. Bovendien haalde hij zijn modellen uit de studio en portretteerde ze op straat of tegen een industriële achtergrond van rook, steen en staal.

Daarbij werkten fotograaf en model meer samen om een spannend en mooi beeld te creëren. Er ontstond in de jaren zestig een meer gelijkwaardige relatie, en die gelijkwaardigheid vertaalde zich ook in de sterrenstatus van de fotografen, die vaak net zo beroemd en aanbeden werden als de iconen die ze fotografeerden.’
2. Michael Caine
‘Michael Caine werd als Maurice Micklewhite geboren in het arme East-Londen en was de zoon van een werkster en een visverkoper. Het mooie vind ik dat hij zijn naam veranderde en een groot acteur werd, waarmee hij exemplarisch was voor zijn tijd, voor een generatie die oprecht geloofde in een maakbare samenleving waarin alles kan en mogelijk is.
Hij schittert in Lewis Gilberts Alfie (1966) als een onbezonnen Casanova met Cockney-accent die het ene meisje na het andere versiert en verlaat en daar in de loop van de film de consequenties van begint te ervaren. Hij wordt geconfronteerd met een abortus, een keerpunt in de film, en hij wordt zelf een keer aan de kant gezet, nota bene door een oudere vrouw die hem inruilt voor een jonger exemplaar. Het bijzondere aan deze film is dat het een typische blockbuster is die zich ook als zodanig presenteert – ‘Alfie, bubbles with impudent humor and ripe modern wit (New York Times)’ – maar tegelijkertijd heeft de film een sociaal-kritische inslag. Tegenwoordig denken mensen meteen aan het arthouse-genre bij een dergelijke film, maar toen gingen commerciële blockbusters en sociaal-maatschappelijke kritiek best samen.
En Caine spreekt nog steeds tot de verbeelding, waardoor hij het tijdperk van de Swinging Sixties overstijgt. De meeste mensen kennen hem tegenwoordig waarschijnlijk als Alfred Pennyworth, de butler, bewaker en vertrouweling van Mr. Wayne in de Batman-trilogie van Christopher Nolan. Wat ik ook grappig en typisch vind voor zijn status als icoon is de Britse film The Trip (2011), waarin twee journalisten, Steve Coogan en Rob Brydon, een tour maken door Noord-Engeland om restaurants te beoordelen. Voortdurend dagen ze elkaar uit wie de beste Michael Caine-imitatie kan geven, zowel van de jonge Caine met Cockney-accent als van de oudere Caine die zich inmiddels een beschaafd Brits accent heeft aangemeten. Je zou kunnen zeggen dat de acteur zo zelf een personage wordt.’
3. John Hoppy Hopkins en de UFO-club
‘John Hoppy Hopkins vind ik een van de meest fascinerende counter culture-figuren in Swinging Sixties Londen. Hij studeerde natuurkunde en wiskunde in Cambridge, maar hij werd uiteindelijk journalist, fotograaf en politiek activist. Als fotograaf deed hij verslag van protesten, hij bracht de bikerscultuur in beeld en hij fotografeerde opkomende muzikanten, dichters en schrijvers uit de underground scene, zoals Alan Ginsberg, Marianne Faithfull, John Lee Hooker en Mick Jagger. Het mooie is dat hij zelf deel uitmaakte van die club van bevriende kunstenaars, dus zijn foto’s hebben iets heel directs en intiems.’
Het idee voor de UFO-club ontstond in oktober 1966, tijdens het feest ter introductie van de International Times, de eerste underground-krant van Europa, waar Hopkins Pink Floyd en Soft Machine hoorde spelen. Geïnspireerd door deze bands opende hij samen met Joe Boyd op 23 december 1966 de UFO-club (UFO spreek je uit als Yoof-oh) in een Ierse danshal genaamd de “Blarney Club”. Gedurende enkele maanden kon je je hier iedere vrijdagavond laten meevoeren op de psychedelische stroom van Pink Floyd, Soft Machine, The Incredible String Band, Arthur Brown, Tomorrow, and Procol Harum. Naast muziek werden er ook films en licht shows geprojecteerd.
‘De UFO-club markeerde een omslag van het brave, vrolijke begin van de jaren zestig naar het rauwe en onstuimige einde van de sixties. Die omslag zag je terug in de vele protesten, maar klonk ook door in de muziek uit die tijd. Muzikanten grepen niet langer terug op de rock-’n-roll- en de bluesmuziek, maar begonnen meer te experimenteren om zo hun eigen stijl te creëren. Ze wilden muziek maken die uiting gaf aan hun innerlijke wereld, die een bepaalde psychedelische energie creëerde en dat kwam allemaal samen in UFO. De club heeft niet heel lang bestaan. Hopkins werd in 1967 opgepakt wegens cannabisbezit en dat betekende helaas ook het einde van UFO.’
4. Jane Birkin
‘Jane Birkin is absoluut een Swinging Sixties-icoon, maar ik vind haar eigenlijk niet het beste model uit die periode. Dan denk ik eerder aan Celia Hammond en Jean Shrimpton, die vind ik als model veel beter. Maar een icoon is ze zeker, vanwege haar onstuimige relatie met Serge Gainsbourg en hun duet dat nogal wat opschudding veroorzaakte, Je t’aime… moi non plus, een nummer met een enorme seksuele lading waardoor ze voor altijd bekend zou blijven staan als hét zuchtmeisje van de sixties.

Wat ik ook interessant vind aan haar is dat ze aan de ene kant een echte babe was, met haar grote, quasi-onschuldige ogen en sensuele mond, maar dat ze ook fysieke kenmerken had die je enigszins mannelijk zou kunnen noemen: een gezicht met ietwat grove trekken, een lang, plat en nogal slungelachtig lichaam. Ik ken iemand die eens naar een foto van haar keek en in eerste instantie dacht dat ze Mick Jagger was. Die androgyne look vind ik wel spannend.’
5. The Kinks
‘Ik ben op vijftienjarige leeftijd met The Kinks in aanraking gekomen via het nummer Waterloo Sunset en dat gaf me destijds een heel fijn, troostrijk en verliefd gevoel. Waarschijnlijk omdat ik toen ook echt verliefd was, maar nog steeds voel ik in de nummers van The Kinks een soort openheid en liefheid. Een vertrouwen in de toekomst dat je in onze tijd mist en dat je ook later in de jaren zestig en in de jaren zeventig gaat missen.
In verband met de UFO-club vertelde ik net al dat alles in Swinging Sixties Londen in een kleine, intieme kring plaatsvond, in een vriendennetwerk van fotografen, muzikanten en acteurs die elkaar allemaal kenden en romances met elkaar beleefden. In Waterloo Sunset hoor je dat bijvoorbeeld terug als Ray Davies zingt: “Terry meets Julie, Waterloo Station, every Friday night”. Hoewel Davies altijd heeft ontkend dat hij hier verwijst naar de affaire tussen acteur Terence Stamp en actrice Julie Christie moet ik daar wel aan denken. Het is een heel persoonlijk en intiem nummer waar een zekere jeugdige naïviteit uit spreekt.’
Beeld: (1) Twiggy, Photograph Terence Donovan, 1966 © Courtesy Terence Donovan Archive; (2) Celia Hammond, Photograph Terence Donovan © Terence Donovan Archive; (3) Thermodynamic, Photograph Terence Donovan, 1960 © Terence Donovan Archive; (4) Serge Gainsbourg y Jane Birkin, Antonio Marín Segovia, Flickr.