Gedichten en verhalen werden vanouds mondeling overgebracht, zodat de luisteraar, doorgaans deel uitmakend van een collectief, het voorgedragene in één sessie tot zich nam, zij het dat traditionele verhaalstof in de loop der jaren steeds herhaald wordt, en de vroegste poëzie veel gebruikmaakte van formulaire onstructies. Maar toch, nalezen was er niet bij, laat staan interpretatie op de vierkante centimeter.

Sinds literatuur het terrein van schrijvers en lezers, fijnproevers en geleerden is geworden, zijn we haar anders gaan benaderen. Een roman lees je lineair, achter elkaar, in de meeste gevallen slechts één keer, weliswaar geconcentreerd, maar zonder langdurig bij iedere zin stil te staan. De poëzie die sinds ruim een eeuw geschreven wordt, is vaak dermate doorwrocht dat je, wil je er iets van meekrijgen, wel gedwongen bent haar uiterst traag te savoureren, waarna een proces van herkauwen en duiden begint. Daarom mogen gedichten ook niet te lang zijn, anders breng je die concentratie niet op. Er zijn echter altijd tegenbewegingen geweest van dichters die terug wilden naar orale overdracht en daar hun werk aan aanpasten. Men denke aan de dichters van de Beat Generation, of aan bepaalde performers uit het Europese slam-circuit. Zulke poëzie gedijt uitstekend in kroegen en op festivals, wat niet betekent dat het niet de moeite waard zou zijn het werk later in alle rust na te lezen.

Welke leeshouding is nu de juiste om Onze Nietzsche, de bundel waarmee, aldus de blurb, Marc Kregting (1965) zijn poëzieproject voltooit, tot je te nemen? Achttien hoofdstukjes baarlijke nonsens, een proloog en een epiloog, precies halverwege een reeks spreuken waarin het getal vier centraal staat, maar op het eerste gezicht lijkt iedere samenhang te ontbreken. De ondertitel luidt ‘catechismen’, als ging het om een meervoudige methode om een geloofsleer te memoriseren, maar het enige wat hier en daar aan een catechismus doet denken is een ritme van vraag en antwoord, dat overigens niet consequent is volgehouden. Viermaal wordt de tekst onderbroken door korte hoofdstukjes waarin begrippen als ‘zegeningen’, ‘sacramenten’, ‘dogma’s’, ‘vragen’ en ‘antwoorden’ worden gedefinieerd. Vragen, bijvoorbeeld, ‘karakteriseren zich als daden van afhankelijkheid en hoop. De spreker wekt de idee zijn partner te kunnen bereiken en hem in de eerstkomende fracties van seconden in beslag te hebben genomen, wat ruimtelijk ook kan doordat schijnbaar een optie verwijderd is.’

Geconcentreerd lezen, zin na zin, herlezen, pogen er een coherent verhaal van te maken, zoeken naar metaforen, citaten traceren, het levert allemaal weinig op. Het wonder is echter dat je blijft lezen, steeds opnieuw. Blijkbaar is het intrigerend genoeg om boeiend te blijven, bovendien heeft de dichter een feilloos gevoel voor klank en ritme, zodat het een genoegen is de wartaal voor je uit te prevelen. Probeer het maar: ‘Onze Nietzsche wil gewoon een beetje fijn praten. Dus als je hier nog even een paar werst doorloopt, is er een afslag met een kabouter. Die wist vroeger exact waar je kon bellen. Maar vroeger wat is dat? Een reus met een koortslip? Zijn ballen spannen nogal, dat zijn van die dingen voor later. Eventueel doe je collect call.’ Praten leidt tot bellen, de kabouter roept een reus op, vroeger correspondeert met later, ‘call’ rijmt optisch op ‘ballen’. In die zin zit er systeem in de waanzin. Maar waar gaat het over?

Nietzsche wordt gewoonlijk geassocieerd met de dood van God, met de tweespalt tussen het dionysische en het apollinische, met Herrenmoral, Wille zur Macht en Übermensch, met de orakels van Zarathustra en, niet te vergeten, met de psychiatrische duisternis die zijn laatste jaren kenmerkte. Door de filosoof met de hamer ‘onze Nietzsche’ te noemen, heeft Kregting hem gedomesticeerd. Weerloos loopt hij rond in een onbegrijpelijk universum van economische en politieke chaos, blatende media, seks en popmuziek, fascisten en elohisten, katten die kraaien als hanen en papegaaien die sterven (‘je had de ezel opgegeten en de pinguïn laten staan’). Misschien mogen we de papagaai associëren met de beroemde sketch van Monty Python, want Kregtings absurde, soms oerflauwe grappen vormen een belangrijk bestanddeel van de tekst.

Door de filosoof met de hamer ‘onze Nietzsche’ te noemen, heeft Kregting hem gedomesticeerd

Het gebrek aan coherentie binnen een wereld die ondanks alles als de onze herkenbaar is, duidt op een visie die tegelijkertijd pessimistisch én vrolijk is. Taal is gelul, maar amusant gelul dat is opgebouwd uit klanken en woorden die elk op zichzelf het brein prikkelen, de onderbuik beroeren en de zintuigen kietelen. God is dood, maar de kosmos is er niet minder bezield om geraakt. Je kunt je eraan overgeven.

Het is dan ook een goed idee geweest de tekst te laten inspreken. Tijdens een lange autorit heb ik de cd een paar keer gedraaid, en juist doordat ik me er niet volledig op kon concentreren, begonnen de taalflarden een eigen leven te leiden. Een nadeel is wel dat twee van de vier stemmen een schools voorleestoontje hanteren dat de indruk wekt dat ze geen idee hebben wat ze doen: vaak zit de zinsmelodie er helemaal naast, worden verkeerde accenten gelegd en woorden onjuist uitgesproken. Daar komt bij dat alle vier de stemmen veel te snel spreken, en dat er tussen de zinnen te weinig ruimte zit. Een goede regisseur had hier wonderen kunnen verrichten. Desondanks is met een half oor luisteren waarschijnlijk de meest vruchtbare manier om Onze Nietzsche tot je te nemen. ‘Er is hulp voor wie wacht.’


In wezen is onze Nietzsche geen kwade pier. Je klotst misschien wat overdone. Dan gaat het snel glanzen en schrikken de kinderen ervan. Van haar mocht mahonie geen aandelen in de palissander. Bewegen de meubelen te veel? Vergas ze op een onvervalst stukje dodecafonie, zij het in driekwart want leugens hebben lange benen. Want ze willen hogerop.


Marc Kregting, Onze Nietzsche: catechismen. Uitgeverij Het balanseer, 40 blz., € 19,50(met cd)