Simpelweg chacherijnig

Nederlanders zijn een volk van kankerpitten. We zijn, zo blijkt keer op keer, tevreden met ons eigen leven, maar ongerust over de samenleving en ronduit cynisch over de politiek. “Met mij gaat het goed, maar met de samenleving niet.” Er is een nationale nostalgie naar vervlogen tijden (toen alles beter was) en een wijdverspreid pessimisme over de toekomst van onze samenleving.

Dit negativisme is een grondtoon van de Nederlandse publieke opinie. Tweederde van de Nederlanders meent dat het met ons land de verkeerde kant uitgaat. Dat was zo vòòr de crisis, tijdens de crisis, en na de crisis, zo laten driemaandelijkse metingen van het SCP zien. De redenen waarom het slecht zou gaan verschillen van peiling tot peiling (Fitna, normen en waarden, de banken, het rookverbod, Balkenende), maar de achterliggende opvatting verandert nauwelijks.

Vraag Nederlanders naar hun opvattingen over de politiek (vertrouwen), de criminaliteit (veiligheidscijfers), de samenleving (normen en waarden) - op al deze thema’s weerklinkt dezelfde mening: vroeger was het beter, en het zal in de toekomst alleen maar slechter gaan. Als we de publieke opinie moeten geloven, zit ons land al decennia lang in een neerwaartse spiraal.

Maar waar is het nationale chagrijn eigenlijk op gebaseerd? Gaat ons land werkelijk bergafwaarts? Eerlijk gezegd, zijn daar weinig bewijzen voor. Neem het vertrouwen in de politiek. Hoewel Nederland volgens politiek-filosoof Francis Fukuyama niet langer een high trust land is, laten harde cijfers uit veel studies zien dat het vertrouwen dat we hebben in onze politici en onze instituties niet structureel is gedaald. De meer fundamentele tevredenheid met de democratie is eerder wat gestegen. Natuurlijk, de laatste jaren was er onvrede wanneer (polariserende) kabinetten voortijdig strandden of interne strubbelingen hadden. Maar in het voorjaar van 2007 (de 100 dagen van kabinet-Balkenende IV) en in het najaar van 2008 (de overname van ABN-Amro door Wouter Bos) was het vertrouwen op een historisch hoog niveau. Van een structurele daling is geen sprake.

Hetzelfde geldt voor de veiligheidscijfers. Dat de officiële criminaliteitscijfers al jarenlang een dalende trend vertonen, is algemeen bekend. Minder bekend is dat ook onze onveiligheidsgevoelens zijn afgenomen. Desondanks is er een breed gedeelde overtuiging dat Nederland onveiliger wordt, en dat we ons onveiliger voelen. De paradox is opmerkelijk: we voelen ons aantoonbaar veiliger, maar toch ervaren we dat niet zo.

Dit paradoxale negativisme weerspiegelt zich in onze opvattingen over de Nederlandse samenleving. Hoewel onze tevredenheid met de samenleving gedurende herhaalde metingen in 2009 niet daalde, ervaren Nederlanders dan in een terugblik anders. Dan denkt slechts 3% van de Nederlanders dat het beter is gegaan, terwijl het volgens maar liefst 45% slechter ging in 2009. Ook hier de paradox: de tevredenheid is niet afgenomen, maar toch denken we dat het slechter gaat.

We zijn onmiskenbaar chagrijnig.

Waar komt dit chagrijn vandaan? Laat ik voorop stellen: chagrijn is niet uniek voor Nederland, en niet uniek voor deze tijd. In 1790 signaleerde de Fransman Condorcet al dat elke generatie zichzelf als minder sociaal betrokken beschouwt dan de voorgaande. Negativisme zit ons blijkbaar ingebakken. Sinds enkele jaren staan chagrijn en onvrede in Nederland echter in het centrum van de aandacht. Tot de Fortuyn-revolte het aan het licht bracht, werd maatschappelijke onvrede jarenlang onvoldoende opgemerkt. In reactie daarop krijgt de (op zichzelf legitieme) onvrede van een deel van de bevolking tegenwoordig echter buitensporig veel aandacht van politici en media.

Politici buitelen over elkaar heen om het onvrede te vertolken. Na elk incident wordt de verantwoordelijk minister aangesproken op een ‘ernstige’ of ‘onherstelbare’ breuk in het vertrouwen dat burgers hebben in politiek of justitie, hoewel dit niet wordt ondersteund door de cijfers. Sterker, in weerwil van onderzoek, wist Rita Verdonk in 2009 dat het onveiligheidsgevoel van Nederlanders was toegenomen, en de regering het volk dus voor de gek hield.

Ook de media versterken het negativisme. Journalisten ontvangen onderzoeken die (groeiende) onvrede tonen over de samenleving en de politiek met open armen als bevestiging ontvangen. Positieve onderzoeksbevindingen worden daarentegen heftig in twijfel getrokken, niet zelden met verwijzing naar de integriteit van de onderzoekers (“slager keurt zijn eigen vlees”, “linkse/rechtse propaganda”). Het zijn heus niet alleen (reageerders van) GeenStijl of Telegraaf waar we deze reacties zien, ook zogenaamde kwaliteitsbladen als de Volkskrant volgen de trend. Slecht nieuws scoort.

Kortom, u vraagt mij wat er goed gaat in Nederland? Er gaat een hoop goed. Althans, Nederlanders zijn vergeleken met andere landen, maar ook met ons eigen verleden, te bestempelen als een tevreden volk. Hoewel elke misdaad er een te veel is, wordt onze leefomgeving veiliger. Ondanks schrijnende problemen met armoede, eenzaamheid en misantropie zijn Nederlanders actieve, betrokken burgers - wat zich uit in een enorm (en groeiend) arsenaal aan vrijwilligers. We zijn veelal gelukkig, hebben veel vertrouwen in elkaar en in onze democratie.

Maar er is iets in onze inborst waardoor we dit niet willen zien. Het Thomas-theorema doemt als dreiging op: “If men define situations as real, they are real in their consequences.” We dreigen elkaar de put in te praten en ons eigen cynisme te geloven.


Bekijk ook de pagina van Tom van der Meer bij de UvA