Enkele jaren geleden verzorgde Tony Benn een politieke avond in Norwich. Het merendeel van de driehonderd politiek geïnteresseerden, onder wie nogal wat jongeren, hing aan zijn lippen, net als zijn eeuwige pijp. Tegen het einde van zijn optreden verzocht de lievelingsoom van links Engeland de aanwezigen die het niet eens waren met zijn ideeën of die van Labour in het algemeen een hand op te steken. Vijftien handen gingen weifelend omhoog. Op welgemeende wijze bedankte Benn hen voor hun aanwezigheid, voor het feit dat ze openstonden voor de gedachten van iemand met wie ze weinig op hadden. Het was Benn, die vrijdag op 88-jarige leeftijd overleed, ten voeten uit. Charmant, welgemanierd en dol op het politieke debat. Hij was uitgegroeid tot wat de Engelsen een national treasure noemen. Niet zozeer een nationale bekendheid alswel een nationaal troeteldier, zoals David Attenborough dat is voor de dierenwereld, Bruce Forsyth voor de showbiz en Michael Palin voor de komedie. Soms schrok hij zelf van zijn populariteit. Toen de oerconservatieve Sunday Telegraph hem recent een national treasure noemde, vroeg Benn zich hardop af wat hij in vredesnaam fout had gedaan. ‘Alles wordt vergeven als je maar oud genoeg wordt.’

Tekenend waren ook de reacties, afgelopen dagen, na zijn overlijden. Er viel geen onvertogen woord. Rechtse kranten schreven dat ze het politiek gezien natuurlijk niet met hem eens waren – behalve waar het gaat om zijn rabiate euroscepsis – maar dat ze zijn beleefdheid, inzet voor de publieke zaak en ideologische standvastigheid waardeerden. Geen gedans dus op het graf, zoals na Thatchers dood.

Benns aaibaarheid had te maken met zijn englishness. Hij kleedde zich onberispelijk, beschouwde een maaltijd als een hinderlijke onderbreking tussen twee mokken thee en had excentrieke trekjes. Zo kocht hij het bankje waar hij zijn Caroline ten huwelijk had gevraagd om het in zijn tuin te zetten. Typisch Engels was ook zijn neiging om op te komen voor de underdog. Als politicus zette hij zich verwoed in voor verloren zaken, van marxisme tot pacifisme. Bij die strijd verloor hij fair play nooit uit het oog. Als jongeman had Benn van zijn vader het advies gekregen nooit te worstelen met de schoorsteenveger, dit om niet ook zelf vies te worden.

Vader William was de politieke leermeester van Anthony Neil Wedgwood Benn die op 3 april 1925 in Londen werd geboren. Hij groeide op in een Edwardiaans huishouden met Victoriaanse waarden. Het ouderlijk huis stond op de plek waar zich nu Millbank bevindt, de afzichtelijke torenflat die, o ironie van de geschiedenis, dienst deed als het hoofdkwartier van New Labour. Terwijl zijn Schotse moeder de jonge Tony bijbelkennis bijbracht, introduceerde zijn vader hem in de wereld van de politiek. Letterlijk. Op zijn vijfde schudde hij de hand van Ramsay MacDonald, de socialistische premier die het kabinet leidde waar William Benn deel van uitmaakte.

Hij wilde het liefst zo veel mogelijk nationaliseren, tot de Marks Spencer aan toe

Pa Benn zou, zonder dat te weten, jaren later een rol spelen bij het eerste politieke gevecht van zijn zoon. Na diens overlijden kreeg Benn jr. de titel tweede burggraaf van Stansgate. Eigenlijk was die eer bedoeld voor zijn oudere broer, maar die was in de oorlog omgekomen. Het betekende dat Lord Benn van de ene op de andere dag van The House of Commons naar The House of Lords werd gestuurd. Hij stelde alles in het werk om van zijn titel af te komen, een succesvolle strijd die drie jaar zou duren. De socialist voelde zich thuis in het Lagerhuis; de Britse Eerste Kamer met haar baronnen en markiezen kon volgens Benn maar het best worden afgeschaft.

In de kabinetten van Harold Wilson en Jim Callaghan bekleedde Benn prominente posten. In de jaren zestig was hij als minister van Technologie – Benn was dol op technische snufjes – onder meer verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de Concorde, het speeltje van de rijken. De socialist zag de ironie van deze situatie in. De jaren zeventig stonden in het teken van arbeidsonrust, waar Benn als minister van Industrie volop mee te maken had. Als linksbuiten van de Labour Partij en held van de vakbeweging wilde hij het liefst zo veel mogelijk nationaliseren, tot de Marks Spencer aan toe. Wilson merkte op dat Benn ‘met de jaren onvolwassener werd’.

Bij het referendum van 1975 voerde Benn campagne tegen het eeg-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk. Als protectionist heeft hij Europese samenwerking altijd als een kapitalistische samenzwering beschouwd en sinds het Verdrag van Maastricht ook als een aantasting van de Britse soevereiniteit. Die euroscepsis is het enige onderdeel van Benns politieke filosofie dat zijn landgenoten anno 2014 aanspreekt. Zijn droom van een socialistische heilstaat doet wat gedateerd aan en was een geschenk voor Thatchers Tories. Mede dankzij het radicalisme van Benn heeft Labour jarenlang in de politieke wildernis doorgebracht.

Na vier jaar blairisme had Benn in 2001 genoeg van het Lagerhuis en besloot hij het idealistische bennisme op buitenparlementaire wijze na te jagen. Zijn herenhuis langs Holland Park Avenue werd een bedevaartsoord (en in sommige gevallen een kuuroord) voor socialisten, hij trok het land in met An Audience with Tony Benn en genoot van de politieke carrière van zijn zoon Hilary (en kleindochter Emily). Benns vrouw Caroline, een feministe en onderwijshervormer, was in 2000 overleden. Hij laat vier kinderen achter, een bioloog, een politicus, een computerdeskundige en een feministische schrijfster. Zijn voornaamste nalatenschap vormen zijn dagboeken, die zeventig jaar politiek bestrijken. ‘Als ik de hemel betreed’, zei hij tegen vrienden, ‘overhandig ik de Almachtige vijftien miljoen woorden en vraag ik: “Wel, vertel maar wat U ervan vindt?”’


Beeld: Tony Benn, 1998 (Bryn Colton/Getty Images).