
In 1960 gaat Svjatoslav Richter, de grootste Russische pianist van de twintigste eeuw, op tournee naar de Verenigde Staten. Hij wil niet, maar hij moet; de Amerikaanse impresario Sol Hurok heeft een culturele deal met Chroesjtsjov gesloten en de doodsbange, neurotische Richter is onderdeel van de transactie. Eerdere uitnodigingen voor Amerikaanse tournees heeft hij met smoezen afgewezen. Wie zal zeggen wat hem deze keer over de streep trok; angst voor represailles, gevaarlijke geruchten over zijn vermeende homoseksualiteit? Maar hij gaat, begeleid door twee Russische staatsbewakers die hem voor politieke misstappen en een vlucht moeten behoeden. Richter doet met kolossaal succes zijn plicht, keert terug en duikt weer onder in de inner emigration die hij zich als kroonjuweel van de Sovjet-Unie nog net kan veroorloven.
Het valt zwaar zo’n schuwe, machteloze eenling achteraf een marionet van het systeem te noemen. Maar hoe beoordeel je na de ongehoorde Russische inval in Oekraïne de nauwe banden van een machtige, charismatische ster-dirigent met Poetins regime en Poetin persoonlijk? Voor zijn sparringpartners was het afgelopen week geen vraag maar een weet. De een na de ander zegde de samenwerking op toen de 68-jarige Valeri Gergiev niet bereid bleek zich publiekelijk te distantiëren van een godbetert bevriende potentaat. Binnen een week verloor de Russische maestro, in Sint-Petersburg sinds 1988 artistiek directeur van het wereldberoemde Mariinsky-theater, een indrukwekkende reeks buitenlandse engagementen. Zijn chef-dirigentschap in München, zijn Gergiev Festival in Rotterdam, concerten en operavoorstellingen over de hele wereld.
‘Maar waarom nu pas?’ zouden Gergiev-critici kunnen verzuchten. Het naoorlogse verzet had betere momenten kunnen kiezen. In 2008 dirigeerde Gergiev in de Zuid-Ossetische hoofdstad Tsinvali een herdenkingsconcert nadat de Russen daar de Georgiërs hadden verdreven. Namens de Russische kant toonde Gergiev, zelf Osseet, zich geschokt door ‘de verschrikkelijke verwoesting van de stad’ en ‘de agressie van het Georgische leger’. Op het programma Sjostakovitsj’ Zevende symfonie (1942), bijgenaamd Leningrad. Door de componist opgedragen aan de Russische strijd tegen het fascisme, de overwinning op de vijand en zijn moederstad Leningrad, in de nieuwe context een hiephoi voor Poetins territoriale aandrang. Het deed wenkbrauwen fronsen.
Daarna ging het vaker mis. Gergiev kwam in 2013 weer met de schrik vrij toen hij vrij expliciet de indruk had gewekt van solidariteit met een Russische wet tegen ‘homopropaganda’, die volgens hem uitsluitend was bedoeld ter bescherming van de kinderziel tegen pedofielen. Hij liet zich denigrerend uit over het Poetin-kritische Pussy Riot. Hij steunde de Russische annexatie van de Krim in 2014. In 2016 trad hij met het Mariinsky-orkest op in het Syrische Palmyra, nadat de Russen die stad in 2016 hadden heroverd op IS. Het concert werd door de Russische staatstelevisie uitgezonden, onderbroken door beelden van het zegevierende Russische leger. Veel duidelijker kan het niet worden. Maar zijn grandioze carrière leed er niet onder. Ondanks gemor en hier en daar een machteloze demonstratie bleef de meester in het zadel. Overal.
Gergievs politieke contacten en dito overtuigingskracht hebben hem en het Mariinsky veel gebracht. De kostbare nieuwbouw van concert- en theaterzalen in Sint-Petersburg waren onmogelijk geweest zonder de genereuze steun van de Russische staat en Poetin, die Gergiev onderscheidde met de stalinistische eretitel ‘Held van de arbeid’. Zoals The New York Times in 2009 schreef: ‘Gergiev’s loyal relationships with wealthy friends and government officials keep the Mariinsky afloat.’
Precies daarom doet hij het. Het Mariinsky, een onderneming van tweeduizend man die het beroemde Bolsjoj dankzij hem ver overvleugelde, is zijn levenswerk. De jonge Gergiev, een charismatische en communicatieve monomaan, sprak in interviews al over weinig anders. Mariinsky moest het boegbeeld worden van de Russische cultuur na de val van de Sovjet-Unie. Hij had een hoger doel en was tot veel bereid het te bereiken. Getoetst aan westerse criteria was zijn zegepad een duivelspact, een faustiaanse odyssee. Maar hij was open en bevlogen, het tegendeel van een despoot, magnetisch aantrekkelijk. Hij kon geen kwaad doen.
Na zijn Amsterdamse debuut in 1987, dat ik nooit zal vergeten, was Gergiev veel in Nederland; in 1995 werd hij chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Ook toen al waren er duizend valide redenen om hem de wacht aan te zeggen. Dat hij altijd te laat was, dat hij niet of nauwelijks repeteerde, dat je nooit van hem op aan kon. Maar in vorm was hij nu eenmaal grandioos. Hij was te goed, too big to fail, het eeuwige excuus sinds Wagner. Het verbaast wel hoe vloeibaar de criteria zijn voor collaboratie, want dat is toch hoe we dit vroeger noemden; de schuldige verwevenheid met een knetterfout regime annex gedachtegoed. Over een concertante uitvoering van Wagners Rheingold, gecomponeerd door de antisemitische auteur van het onder pseudoniem gepubliceerde schotschrift Das Judentum in der Musik, doet bij het Rotterdams Philharmonisch niemand moeilijk meer; Groots Fout kent blijkbaar een halveringstijd. Het dwingt tot zelfreflectie. Ik heb de musicus Wagner ook hoog, zoals ik de schurk Céline een meesterlijke schrijver vind. Genie, en als nu iets zou moeten wringen is het dat, blijkt dus wel degelijk een vrijbrief. Maar moraal is één meetlat.
Ik voel geen solidariteit met Gergiev. De wereldwijde cancel-estafette is een verdiende middelvinger naar een potentaat en zijn trawanten. De druk op Poetin en zijn stromannen moet maximaal zijn. Alle nuance is voor even ijdelheid. Gergiev had alleen maar hoeven zeggen wat ieder fatsoenlijk mens betaamt: ik veroordeel deze inval.
Toch wordt Gergiev, voor wie ethiek nog serieus neemt, wel een hoofdpijndossier. Hij is de man van wie we naar de maatstaf die we nu hanteren te veel door de vingers zagen, en die na jaren onverschilligheid alsnog de prijs voor ons geweten mocht betalen toen de nood te hoog werd. Het ging met het geschut dat je despoten zou verwijten: zeg wat we willen horen of je ligt eruit. Voor die genoegdoening hoefden de beste stuurlui aan de kant niet naar de rechter of het front. Een breed gedragen onderbuikgevoel volstond. Engagement is een soort Twitter-dienstregeling geworden. Na twee jaar hoeks en kabeljauws misbaar over vaccins en mondkapjes stapt de publieke moraal op de volgende trein. Het juichende rechtvaardigheidsgevoel smoort alle zelfkritiek, maar de gewetensvragen blijven. De spiegel spiegelt ons.
Hoe consequent zijn wij? Waar staan volgens de courante collaboratiemaatstaven de sporters die ter meerdere eer en glorie van een gruwelijk land aan de Olympische Winterspelen deelnamen? De ondernemers die met China handeldrijven, de Nederlandse consumenten die Chinese of in China geproduceerde auto’s kopen (en dat zijn er van Volvo tot DS steeds meer)? Vraag het de Oeigoeren, Ai Weiwei. Onze criteria kraken. Zo bezien is Gergiev even opportunistisch tot collaborateur gebrandmerkt als een ex-komiek van wie de halve wereld tot voor kort nooit had gehoord door alle zelfverheerlijkende LinkedIn-coaches tot groot staatsman werd verheven: kijk, zo zag hun opvatting van leiderschap er nou uit, pal voor de zaak. Het narcisme was schrijnend.
Nu lijkt Gergievs internationale carrière kapot. Hij heeft jaar in jaar uit miljoenen verdiend, hij zal niet verhongeren. Hij heeft het Mariinsky nog. Maar hij werd pas kop van Jut toen het uitkwam en dat baart zorgen, al zie je hem na alles liever schuldig gaan dan biechtend terugkeren. Ter herinnering: hebben de hier nu populaire Sjostakovitsj en Prokofjev zich dan niet aangepast aan het systeem dat ze vermorzelde? Ze ontsprongen de dans met het slachtofferexcuus dat je tot en met Richter alle sovjetmeesters dankbaar gunt, maar Prokofjevs cantate Zdravitsa Op. 85 was in 1939 wel zijn verjaardagscadeau voor de zestigjarige Stalin.
Dat hoef je Gergiev niet te vertellen. Die heeft hem uitgevoerd, ook in Rotterdam. Zou de politieke opportunist Richard Strauss nog zijn gespeeld als hij in het Derde Rijk, waarmee hij listig dealde, een ode aan Hitler had geschreven? Maar dat deed de slimme vos net niet en dus speelt iedereen nog altijd Strauss, zoals van Richter tot de joodse violist Yehudi Menuhin na de oorlog alle groten optraden met de nazicollaborateur Herbert von Karajan en zijn machtige Berliner Philharmoniker. Too big to fail.