
En ineens kun je moeilijk over The Lion King schrijven zonder de vraag te behandelen of de film fascistisch dan wel racistisch is. De afgelopen jaren werd dat al vaker geroepen, maar vanwege een opiniestuk in The Washington Post en vooral vanwege de boze reacties daarop klonk het verwijt deze weken plots wereldwijd: dat het wereldbeeld dat naar voren komt in The Lion King, waar het recht van de sterkste heerst en de kwaadaardige leeuw Scar en zijn bloeddorstige hyena’s allemaal een enigszins donkere huidskleur hebben, gedateerd en dubieus is.
Voor dat kritiekpunt valt beslist iets te zeggen – ik vermoed dat als de film nu zou worden verzonnen, en niet begin jaren negentig, de scenaristen secuurder over dergelijke gevoeligheden zouden nadenken. Maar wat betekent dit als je een oud verhaal opnieuw vertelt? Moet dat automatisch worden aangepast aan hedendaagse gevoeligheden? Vorige week nog werd bekend gemaakt dat in de nieuwe versie van De kleine zeemeermin de zwarte zangeres Halle Bailey de hoofdrol krijgt, waarna sommige fans woedend waren en de hashtag #NotMyAriel zelfs trending topic werd op Twitter. Kunnen bepaalde verhalen die in de jaren tachtig en negentig nog probleemloos uitgroeiden tot geliefde kinderfilms nu gewoonweg niet meer op dezelfde manier worden verteld als vroeger?
De nieuwe versies van The Lion King en Aladdin, verwante projecten die ruim twintig jaar geleden als tekenfilm generatie-vormende blockbusters werden en nu kort na elkaar als live action remake zijn uitgebracht, zijn ondanks dit alles juist opvallend schatplichtig aan het origineel. De doelgroep bestaat duidelijk niet alleen uit hedendaagse kinderen maar ook, misschien nog wel meer, uit vroegvolwassenen voor wie deze zo dierbare jeugdverhalen natuurlijk niet al te veel moeten worden omgegooid. Want dat zou eveneens verontwaardiging oproepen. Er wordt voelbaar gemikt op de kreet van opwindende herkenning die deze weken in honderden bioscoopzalen tegelijk zal klinken wanneer Aladdin voor het eerst zijn magische toverlamp in handen krijgt, of wanneer de pasgeboren Simba in die roemruchte, tegenwoordig prachtig vormgegeven openingsscène aan het dierenrijk wordt getoond, boven op Pride Rock.
Overigens: dat deze twee films zo kort na elkaar verschenen is vermoedelijk toevallig, maar dat ze überhaupt opnieuw zijn gemaakt is dat allerminst. Behalve in een tijd van extra aandacht voor impliciete politieke agenda’s in cinema (en andersoortige cultuur), zijn we namelijk ook beland in een periode van eindeloze reboots en remakes. Natuurlijk, die hebben altijd bestaan binnen de Amerikaanse filmindustrie: al een eeuw terug verscheen de eerste sequel ooit (op de beroemde, racistische oerfilm The Birth of a Nation),_ en films als Godzilla, Ben Hur en King Kong hebben in de loop van de vorige eeuw reeds meerdere gedaantes gekregen.
Toch wordt er binnen Hollywood de laatste jaren veel grootschaliger en nadrukkelijker ingezet op bekende titels en merken. Star Wars en Jurassic Park werden succesvol afgestoft, en met geen andere filmcyclus wordt zo veel geld verdiend als met de epische, gelikte Avengers-reeks, waarin de superheldenfilms elkaar zo snel opvolgen dat geen gewone bioscoopbezoeker het nog helemaal kan bijhouden. Disney doet volop mee aan deze recycle-trend: nadat er eerder herbewerkingen werden uitgebracht van onder meer The Beauty and the Beast en The Jungle Book verscheen dit jaar behalve Aladdin en The Lion King ook Dumbo.
Geheel volgens verwachting trekken de films stuk voor stuk een groot publiek. Er valt zelfs te beargumenteren dat ze hoofdzakelijk om die reden zijn uitgebracht: deze verhalen hebben zich immers al ruimschoots bewezen als grote publiekstrekker – vergeet het wereldwijde succes van de Lion King-musical niet – en dus is het een veilige, een beetje een luie gok om ze met veel bombarie weer op de markt te brengen. The Lion King is nu een week uit en ligt al op schema om alle records van het origineel te verbreken.
Een andere overeenkomst tussen de recente Disney-films: de nieuwigheid zit geenszins in de inhoud. Waar bij Dumbo nog enigszins gemorreld werd aan de opbouw en toon van het origineel – regisseur Tim Burton verklaarde tegenover de Volkskrant dat hij wel moest: als je de originele film, inclusief de Afro-Amerikaanse stereotypen, nu zou namaken zou je ‘waarschijnlijk gearresteerd worden’ – volgen Aladdin en vooral The Lion King de bekende shakespeareaanse en soms zelfs bijbelse oerverhalen.
Oftewel: prins Aladdin is ook in 2019 het straatschoffie dat steelt om te overleven en pardoes verliefd wordt op Jasmine, die hij voor zich probeert te winnen met de magische geest aan zijn zijde terwijl de machtsbeluste Jafar hem tegenwerkt. En ook in 2019 sterft Simba’s vader al gauw door toedoen van Scar en moet Simba vroeg of laat de confrontatie met Scar aangaan. Veel scènes worden in de moderne variant exact en woordelijk nagespeeld, tot aan de pakkende musicalliedjes aan toe. Aan The Lion King is wel één nieuwe song toegevoegd, van Beyoncé (die tevens de stem van leeuw Nala verzorgt), en misschien speelt mijn eigen jeugdsentiment hier parten, maar dat nummer valt meteen merkwaardig uit de toon. Te gelikt. Te poppy. Te weinig passend bij de doordachte, komische stijl van de rest.
Bij Aladdin zijn een paar bescheiden aanpassingen gedaan om de film iets minder islamofoob te laten zijn, al verandert het niets aan de hoofdlijn of spanningsboog van de film. In zekere zin lagen de scripts van de nieuwe The Lion King en Aladdin al sinds medio jaren negentig klaar voor hergebruik, het wachten was op de technologische mogelijkheden om het er helemaal natuurgetrouw te laten uitzien.
Want daar zit de nieuwigheid van de nieuwe werken in, dat is de grote troef: de ragfijne vormgeving. De visuele krachtpatserij die, zeker in het geval van The Lion King, overweldigend is. Nooit eerder werden Disney-decors zo levensecht opgeroepen. Nooit eerder zag ik een fictieve, droomachtige oosterse stad en een verzonnen dierenrijk zo krachtig in beeld gebracht: de dieren in The Lion King lijken rechtstreeks uit een David Attenborough-documentaire te zijn weggelopen.

En daar wringt iets. De inzet van deze beide projecten lijkt, los van geld verdienen, het zo realistisch mogelijk vormgeven van werelden die onrealistisch zijn. Maar hoe echt de decors er ook uitzien, en hoe secuur alle details ook zijn uitgewerkt, het blijven sprookjes. Over alles overwinnende liefdes, over noodlot en heldendom. Zeker bij The Lion King geeft dat een vreemd gevoel: je kijkt naar dieren die met een ongeëvenaarde technische precisie zijn gevormd: de loopjes, de mondjes, de neushaartjes, alles klopt. Als je alleen op de beelden afgaat lijkt dit helemaal geen kinderfilm meer. En intussen praten de dieren wel voluit met elkaar. In keurig Engels. Met stemmen van de bekendste acteurs, vol gevatte oneliners en grapjes.
En mensen gaan daar allemaal wéér massaal heen, om te kijken naar die zo gedetailleerde vormgeving van een diersoort die wij buiten de bioscoopzaal bedreigen, om een verhaal te zien waarvan we weten dat het nep is, een verhaal dat we anders dan de werkelijkheid van begin tot eind kennen en overzien, een verhaal dat ons allang niet meer kan verrassen. Het is iconisch wat er met Simba gebeurt, ja, net zoals Aladdins tochtjes op zijn vliegende tapijt iconisch zijn. Maar daar dient onmiddellijk bij gezegd te worden dat het soms moeilijk te onderscheiden is waar dat iconische vooral in schuilt: in de kwaliteit van de scènes op zich, of ook in de nostalgie die onmiskenbaar met deze verhalen verbonden is geraakt?
In de getekende versies van Aladdin en The Lion King zat in het beeld voortdurend iets kolderieks. Personages glimlachten onwaarschijnlijk breed, veel bewegingen waren overdreven, de grote ogen van mens en dier sprongen bijna uit de kassen wanneer ze verbazing moesten uitbeelden. Bij Aladdin zien we nu steeds duidelijk ménsen, zelfs de papegaai die op Jafars schouder zit is een stuk minder antropomorf en kakelt gewoon na wat anderen zeggen, heel geloofwaardig allemaal. De dieren in The Lion King hebben intussen, doordat ze zo natuurgetrouw zijn gemaakt, veel minder expressie dan hun getekende evenknieën. Anders gezegd: deze twee verhalen worden met hun nieuwe versies niet alleen deze raciaal bewustere tijd in getrokken, ze worden ook cinematografisch veel dichter bij onze werkelijkheid gebracht.
En dat werkt de politieke connotaties die ze tegenwoordig oproepen onvermijdelijk in de hand. Het allesoverheersende realisme versterkt de verbinding tussen The Lion King en onze wereld, en dus ook de vraag of de film racistische dan wel fascistische kenmerken heeft, evenals de vraag of Aladdin getuigt van impliciet oriëntalisme.
Nu zijn de politieke ladingen van beide films niet dusdanig dominant dat ze de toestroom van het grote publiek zullen tegenhouden; de gemiddelde bioscoopbezoeker lijkt me hoe dan ook niet te stoppen bij films die zo’n brede, door jeugdsentiment en herkenning bijgekleurde bewondering oproepen. Maar toch: je hoopt dat grote Hollywood-studio’s uiteindelijk weer iets meer uit de groef van het verleden komen; juist een gigant als Disney kan daarin durf tonen. Zo is The Lion King immers ooit verzonnen, uit het niets was Simba’s geschiedenis overal te zien. Aladdin kent een veel langere, deels folkloristische achtergrond, maar ook dit verhaal werd ruim twintig jaar terug vrij plots aan het grote publiek getoond.
Stel je voor dat dat nu met een helemaal nieuw, goed doordacht sprookje zou gebeuren. En dat daarbij alle huidige budgetten zouden worden gebruikt. Ongetwijfeld zou het verhalen opleveren waarbij ideologisch gezien minder kanttekeningen worden geplaatst. En alleen al daarom zou het vooruitgang betekenen, ondanks alle huidige visuele pracht van vooral The Lion King: dat er dan nieuwe verhalen ontstaan die over tien, twintig jaar op hun beurt verbeterd kunnen worden, en tegelijk kritisch kunnen worden beschouwd. En die daarop weer plaatsmaken voor iets nieuws.
The Lion King en Aladdin zijn nu tezien