Film – Gawie Keyser

De tragische liefde is het thema van een prachtig programma van het filmmuseum EYE rond de geschiedenis van de Japanse film, met speciale aandacht voor het werk van Mikio Naruse (1905-1969). Naruse is minder bekend dan generatiegenoten als Yasujiro Ozu en Akira Kurosawa, maar zijn werk kreeg in de afgelopen tien jaar steeds meer aandacht in het Westen, vooral dankzij het distributiebedrijf Criterion, dat zijn werk regelmatig op dvd uitbracht. Van zijn bekendste werken zijn Floating Clouds (1955), over de verboden liefde tussen een man en een vrouw in het tijdperk vlak na de Tweede Wereldoorlog, en When a Woman Ascends the Stairs (1960), waarin een gastvrouw in een kroeg in Tokio na jaren van mannen bedienen besluit dat ze voor zichzelf wil beginnen.

De duivelse wisselwerking tussen tragiek en liefde die Naruse’s werk kenmerkt, manifesteert zich ook elders, en misschien is die nergens zo snijdend als in Félix & Meira van de Canadese regisseur Maxime Giroux. De hoofdpersonen uit de titel, gespeeld door Martin Dubreuil en Hadas Yaron, wonen in Montreal in de buurt van elkaar. Hij is vrijgezel, een eenling die kampt met het verdriet over het overlijden van zijn vader, zij is een chassidische jodin die met haar man en kindje afgezonderd van de wereld leeft. Wanneer Félix en Meira elkaar toevallig in een restaurant ontmoeten, slaat de vonk meteen over. En is de tragische liefde een feit: twee mensen uit totaal verschillende werelden die als het ware slachtoffers zijn van het feit dat ze geen andere keuze hebben dan hun hart volgen.

Giroux toont in zijn debuutfilm een beheersing qua vertelstijl die een meer ervaren filmmaker doet vermoeden. De stille opstand van Meira tegen de religieuze dogma’s die haar leven controleren, krijgt langzaam vorm. De personages zeggen weinig. Dat maakt hun hunkering naar elkaar een kwestie van onuitgesproken gevoel, uitgebeeld door de camera die eerst ogenschijnlijk objectief registreert, maar later in het verhaal steeds meer blootlegt. Het dilemma waar Meira voor komt te staan, is vernietigend: als ze bij Félix wil zijn, moet ze haar kindje afstaan. Even sterk is de verbeelding van de ontwikkeling die de bedrogen echtgenoot doormaakt: hij lijkt een dictator, een man die leeft voor zijn geloof, maar dan blijkt dat het allemaal ingewikkelder in elkaar zit, wat liefde betreft. En dan pas is de tragedie compleet.

Mūbii Japan: Tragische liefdes in de Japanse film is vanaf 25 september te zien in het filmmuseum EYE in Amsterdam. Félix & Meira draait vanaf 24 september overal

Toneel – Loek Zonneveld

De adders onder het gras
Annemarie Prins speelt Oud en wit

De opening is meteen een goeie puzzelzet: je hoort de doorrookte kraakstem van een dame op leeftijd, je ziet de achterkant van een roodharige vrouw in de kracht van haar leven. De eerste komt wat later echt op, als een verwarde scharrelkip in een vreemd pakhuis. De tweede, die rug zaal zit, speelt accordeon, laat een zaag zingen en imiteert Aziatische zangstemmen. Zij, Marieke Grotenhuis, maakt het levende klankdecor van de avond, zij is het prachtige en oorverdovende geluid van de stilte in het oerwoud. De oude dame neemt plaats in een veel te kleine schoolbank, ze spreekt uit wat de inzet van de hele avond gaat worden: ‘Ik ben zo bang dat ik het niet meer haal, mijn examen. Mijn examen Mensch. Als ik de opgaven maar wist. Dat het eens goed mis ging. Een natuurramp. Oorlog. Desnoods een gifwolk. Dan wist ik het wel. Ik ben goed in ziekte en dood. Hoe terminaler hoe beter. Ik doe alles: koken, voeren, billen afvegen. Maar daar red ik het niet mee.’ Ze doet dus een soort mondeling eindexamen Mensch. En het begint erop te lijken dat ze voor ons, toeschouwers, rekening en verantwoording komt afleggen. Dat is ingrijpend en heftig. En ze laat er van meet af aan geen twijfel over bestaan, dat de urgentie hoog is en de noodzaak groot.

‘Ze’ is Annemarie Prins. Over een paar maanden wordt ze 83. Tijdens mijn studententijd aan een provinciale kweekschool, in, jawel, de jaren zestig van de vorige eeuw, zag en beleefde en genoot ik haar radicale, scherpe toneelvoorstellingen. Over de Spaanse dichter Lorca, over de Vietnamoorlog, over Georg Büchners koningskinderen Leonce en Lena. Over die periode van haar leven staat een klein, venijnig zinnetje in deze solo (tekst: Sophie Kassies): ‘Pionier van het politieke tejater (geen tikfout – lz) in de jaren zestig. Ik weet alleen niet zeker of dat wel telt. Iedereen was toen goed.’ Dit wordt een avond met adders onder het gras. Regisseur is Gerardjan Rijnders, dat komt goed uit.

Annemarie Prins is in alles een heftig mens. Er spoken veel doden door haar hoofd en haar verhalen. Je wordt ook niet ongestraft 83. Dan moet je op de een of andere manier de aanwezigheid van de doden accepteren. ‘Als partner in de dialogen, en als permanente stoorzender in gesprekken. Toekomst, juist als je vrijwel alleen nog maar achterom kunt kijken, ontstaat immers uit het discours met de doden.’ Die is van Heiner Müller. Deze vrouw legt verantwoording af. Over het besef dat denken nooit zonder consequenties kan zijn. Dat mijmeren over bloeddorst op grote schaal niet schuldeloos gebeurt. Dat besef is klemmend, maar het klemt deze monoloog bepaald niet af. Onder meer omdat ze sterk is geschreven, op de adem van de geestige vechtjas die Annemarie Prins ook is. Er is een hoop lucht. Dus kan er gelachen worden. Grimmig af en toe misschien. Maar luidop. Schaamteloos.

Annemarie Prins bracht haar toneel naar de ‘velden des doods’, naar de vlakten die zelf ‘killing’ werden, naar Cambodja en naar Rwanda. ‘Haar toneel’, dat was ondertussen niet meer dat van Lorca of van Büchner, maar dat van Beckett en zijn ‘levenslange poging om de eigen stem tot zwijgen te brengen’. Die is trouwens ook van Heiner Müller. De lichte spotlust over haar pogingen om Beckett los te laten op kapotgeranselde mensen, die hoort ook heel erg bij Annemarie Prins. En het is trouwens bepaald niet alleen spotlust. Er zitten ook persoonlijke beschadigingen onder, pijnen, angsten, horrordromen. Die resoneren mee, ook in de muziek, als de vileine lach van heksen die door het hoofd spoken. Ze steelt een schedeltje uit het museum aan de rand van de Killing Fields. Om het thuis als een trofee te koesteren?

Het slot van de solo valt uit de hemel. Letterlijk. Het decor klettert uit elkaar. En overdrachtelijk. Er wordt ergens iemand uit de lucht losgelaten om vrijuit te vallen. ‘Grappig, ik ken geen parachutist!’ Weer zo’n grinnikzinnetje. Annemarie wordt uiteindelijk toegedekt. Misschien dan geen diploma Mensch. Maar wel mensentroost. Ingrijpende avond. En verdomd sterk toneel.

Tot en met 26 september, theaterfrascati.nl

Televisie – Walter van der Kooi

Het uur van de wolf viert zijn twintigste verjaardag. Plek voor films over kunst en cultuur die op zichzelf weer – de ene keer meer, de andere minder – staaltjes van documentairekunst zijn. Proficiat. Het is de kijker die het verjaarscadeau krijgt. In de Nacht van de wolf, aanstaande zaterdag op zondag, worden vijf publiekslievelingen herhaald die hoog niveau met kijkcijfersucces combineerden. Om voor op te blijven of op te nemen. Geopend wordt met Heddy Honigmanns O amor natural waarin Brazilianen naar aanleiding van de poëzie van Carlos Drummond de Andrade over liefde en lust praten (23.50 uur). Daarna vier portretten. John Appel, Zij gelooft in mij (André Hazes, 01.30 uur). Pieter Fleury, Ramses (Shaffy, 03.05 uur). Paul Cohen, Janine (Jansen, 04.15 uur). David de Jongh, Foto-Eddy (Eddy Posthuma de Boer, vader van de maker, 05.45 uur). NTR, NPO 2, 26 en 27 september. Ter gelegenheid van het jubileum maakte John Appel bovendien De magie van de montage, filmisch essay over wat er gebeurt in de montagekamer met en tussen bergen filmmateriaal, de regisseur en de editor. Wat de kijker ziet is immers het resultaat van ontelbare keuzes en afwegingen op die besloten plek. De film gaat op 1 oktober in première op het Nederlands Film Festival, maar is al dezelfde avond te zien in Het uur van de wolf. NTR, NPO 2, 23.00 uur.

Wat uren later, diezelfde zondag, ook een kunstenaarsportret bij de Joodse Omroep. Marieke Rodenburg volgde jazzmusicus en componist Theo Loevendie bij het schrijven van zijn opera The Rise of Spinoza die een jaar geleden in de Zaterdag Matinee in première ging. Gelardeerd met gesprekken over zijn jeugd en zijn passie voor alle geluid, waaronder muziek.

Marieke Rodenburg, Alles wat klinkt, Joodse Omroep, zondag 27 september, NPO 2, 13.00 uur.

Tussen de zondagse documentaires door is er die vaste waarde voor liefhebbers van goede muziek in talloze genres: Vrije geluiden. Zondag 27 een bont palet, gebracht door Melchior Huurdeman. Bram van Sambeek is initiator van Red de fagot, dat verrukkelijke instrument dat kinderen in Peter en de wolf leren kennen als de grootvader en dat me in Händels Ariodante de rillingen over de rug bezorgt. Dat behoeft kennelijk aandacht en zondag komt die in de vorm van een optreden van Georgie Powell en Thomas Dulfer, leerlingen van Van Sambeek, die een duet van Rossini spelen plus twee verse composities, gecomponeerd in het kader van de actie. Daarna het jonge Delta Pianotrio dat het Orlando Festival won. Verder aandacht voor Dolf van der Linden, oervader, dirigent, componist en arrangeur van het vermaarde Metropole Orkest, naar aanleiding van een boek dat Bas Tukker over hem schreef. En ten slotte een optreden van de Zuid-Afrikaanse jazzgitarist Vuma Levin en zijn jonge Europese kwintet. Voorwaar, voor elk wat wils. VPRO, NPO 1, 10.30 uur.

Popmuziek – Leon Verdonschot Miley Cyrus

Ze roept nogal wat weerstand op, Miley Cyrus. Is het niet vanwege haar muziek, dan wel vanwege haar verschijning. En vooral vanwege die tong. Rockers Gene Simmons en Danko Jones hebben daar ook hun handelsmerk van gemaakt, een uitgestoken tong, maar die beperkten het doorgaans tot het podium en een enkele fotoshoot. Wie googlet op Cyrus moet zijn best doen om een foto te vinden waarop ze haar tong binnenboord houdt. Maar ondertussen heeft ze toch maar mooi een album gemaakt met Wayne Coyne, frontman van de Flaming Lips, bekend om hun flamboyante muziek en uitzinnige shows. Wie ongeveer de helft van de nummers (of aanzetten daartoe, of zelfs dat niet) weggooit, houdt een proeve van Cyrus’ kwaliteiten over, en die zijn niet gering. Kijk eens naar deze clip, van Cyrus’ nummer over haar verdriet over haar gestorven vis. En dan het bezoek aan een restaurant, waar haar vrienden godbetert sushi bestellen.

The Waterboys

Er zijn artiesten die zo vaak naar Nederland komen dat ze er bijna zouden kunnen wonen. De Ier Luka Bloom is er zo een. En de Schot Mike Scott eveneens. De frontman van The Waterboys (of nou ja: eigenlijk de enige onvervangbare Waterboy) was in december nog twee avonden in Paradiso voor exclusieve concerten voor Robert Jan Westdijks nieuwe film Waterboys. In de zomer stond Scott nog in onder meer het fraaie openluchttheater van Bloemendaal. En nu komt hij naar Eindhoven en Utrecht. De aanleiding is Modern Blues, het nieuwe album. Een inderdaad, zoals de titel al belooft, behoorlijk bluesy album. Fraaie arrangementen, fabuleus gitaarwerk. Niet altijd fabuleuze nummers, maar altijd het beluisteren waard zijn de teksten van Scott, een van de meest literaire tekstschrijvers van zijn generatie. Dat kan hij nog steeds, met een paar woorden een beeld schetsen: ‘The days we loved and slept/ In her bed of faded wood/ In the little place she kept/ In a crumbling neighbourhood.’ En de Waterboys-klassiekers blijven prachtig.

4 oktober Effenaar Eindhoven, 5 oktober TivoliVredenburg


Beeld: Annemarie Prins in Oud en Wit. Foto Lex de Meester