
In juni 1964 publiceerde het destijds toonaangevende maandblad Esquire een provocerend artikel onder de titel ‘Kennedy without Tears’. Het gaat niet aan, schreef de journalist Tom Wicker, om jfk in de dood te mummificeren, om hem op te baren in een virtueel museum en te celebreren als een heilige. Dat is nu, bij de vijftigste herdenking van de moord op Kennedy, nog steeds een uitstekend advies. Kennedy’s belofte was groot, zijn viriele aantrekkingskracht enorm. De brute moord schokte, maar de harde werkelijkheid blijft dat Kennedy een matig president was die weinig resultaten boekte. Bovendien zijn er in de loop der jaren zoveel geheimen onthuld over zijn leven en functioneren dat het moeite kost om bewondering te houden, laat staan tranen te plengen.
Kennedy’s verkiezing in 1960 wordt vaak gezien als een waterscheiding, een cruciale gebeurtenis die tot grote verandering leidde. Zo leek het inderdaad bij de inauguratie op 20 januari 1961 toen de jonge president, zonder overjas maar met onder zijn pak een corset om zijn zieke lichaam overeind te houden, de wereld toesprak. Schuin rechts achter hem zat zijn directe voorganger, president Dwight Eisenhower, nog steeds boos dat Kennedy hem tijdens de campagne ervan had beschuldigd een ‘missile gap’ met de sovjets te hebben laten ontstaan. Eisenhower wist wel beter, al kon hij het niet in het openbaar zeggen zonder zijn bron prijs te geven (de U-2 spionagevliegtuigen) en Kennedy zou later erkennen dat het onzin was. Schuin links achter Kennedy zat vice-president Richard Nixon zijn woede te verbijten over het verlies van de verkiezingsstrijd in november, toen in Illinois en Texas hele begraafplaatsen op Kennedy hadden gestemd. Jaren later zou Amerika de prijs betalen voor Nixons frustraties.
‘Laat de wereld weten: de toorts is doorgegeven aan een nieuwe generatie’, sprak de 43-jarige president. Kennedy had gelijk met zijn nieuwe generatie, maar verder was er meer continuïteit dan verandering. Zowel het rijkeluiszoontje Kennedy, gebronsd en jong, als de in armoede opgegroeide Nixon, grauw en bijna even jong, was een typisch product van de naoorlogse periode. Beiden vertegenwoordigden de American Century, de Koude Oorlog, de jaren vijftig, Lucky Strike, jazz en swing.
President Kennedy had geen bijzonder programma. Het ging meer om een gevoel dat mensen kregen, het idee dat een nieuw tijdperk was aangebroken. Hij verlaagde de belastingen en stimuleerde zo de economie. Voor zijn kabinet haalde hij jonge, ambitieuze, superslimme en naar later zou blijken ook tamelijk arrogante academici en zakenlui naar Washington, vooral op het terrein van de nationale veiligheid. Mensen als Ford-bestuursvoorzitter Robert McNamara, veiligheidsadviseurs als McGeorge Bundy en Walt Rostow, historicus Arthur Schlesinger als speciaal adviseur, perswoordvoerder Pierre Salinger en de trouwe Dean Rusk op Buitenlandse Zaken, een ondankbare taak omdat Kennedy zijn eigen buitenlandse politiek voerde. Ze zouden later door David Halberstam vereeuwigd worden onder de treffende noemer ‘the best and the brightest’, als permanente vermaning aan de intellectuelen die Amerika Vietnam in hielpen. Het meest prominente kabinetslid was Kennedy’s broer Robert, die op Justitie kwam, een twijfelachtige benoeming omdat die minister de regering zowel moest adviseren als controleren.
Maar voorlopig deed het kabinet er minder toe dan de president zelf. Met zijn exquise echtgenote Jacqueline, die al snel de harten van de natie wist te stelen, versterkte Kennedy de glamourfunctie van het presidentschap. Met z’n tweeën symboliseerden ze de volwassen geworden, zelfstandige en ietwat cocky natie die de wereld leidde. Dat Kennedy populair was tijdens zijn presidentschap was mede te danken aan zijn charme, zijn stijl en zijn gevoel voor humor. De persconferenties van Kennedy en het gemak waarmee hij zijn publieke persoonlijkheid vormgaf, zijn nog steeds imponerend.
Een ondernemend kabinet en een voortvarend optreden waren echter geen garantie voor wonderbaarlijke wetgeving. Kennedy onderhield marginale relaties met het Congres en veel van zijn plannen voor wetgeving werden afgeschoten, deels omdat hij de hulp weigerde van de door de Kennedy’s geminachte vice-president Lyndon Johnson. Aan de grootste binnenlandse problemen van Amerika, rassenscheiding en armoede, bewees jfk niet meer dan lippendienst. De burgerrechtenbeweging ervoer hij vooral als lastig omdat ze stemmen zou kosten in het Diepe Zuiden. De oude Democratische alliantie van progressieve noorderlingen en racistische zuiderlingen werd gekoesterd, het toenemende ongenoegen en de groeiende schaamte ten spijt. Met tegenzin diende Kennedy wetten in om die segregatie op termijn te doorbreken, maar die liepen vast op politici van zijn eigen partij. Martin Luther King werd zo veel mogelijk ontlopen omdat hij controversieel was en toen de plannen voor de Mars op Washington vorm kregen, probeerde Kennedy die te voorkomen.
Op buitenlands gebied werd Kennedy al snel op de proef gesteld. Hij liet zich meeslepen in een door de vorige regering georganiseerde invasie van Cuba door Cubaanse bannelingen, aan wie was wijsgemaakt dat de VS hulptroepen zouden sturen als het verzet te groot werd. In plaats daarvan werden ze na drie dagen in de steek gelaten. De Bay of Pigs Invasion, zoals het incident sindsdien heet, liep uit op een totaal fiasco. Het enige positieve gevolg was dat president Kennedy zich realiseerde dat je niet kon vertrouwen op het regeringsapparaat en de militaire elite, die probeerden hem de kant op te sturen die zij wilden. Kennedy werd belazerd waar hij bij zat maar liet zich niettemin niet opjuinen om de Verenigde Staten in een oorlog te storten. Wel gaf hij vervolgens Robert Kennedy en de cia opdracht andere manieren te verzinnen om Fidel Castro te doen verdwijnen, waarmee hij de geheime dienst een uitbreiding van haar Koude-Oorlogsrol verleende die, zoals later bleek, de grenzen van de legaliteit ver overschreed.
Een indirect gevolg van de Varkensbaai was dat de Russische leider Chroesjtsjov, een man die graag pokerde op het wereldtoneel, er de indruk aan ontleende dat Kennedy kwetsbaar was en beetgenomen kon worden. Een topconferentie in Wenen, in juni 1961, ging vooral over Berlijn en hoewel Kennedy niets toegaf, bevestigde het voor de sovjetleider de indruk van een onervaren president die niet helemaal was opgewassen tegen zijn boerenslimheid. Kennedy was zich ervan bewust. ‘He beat the hell out of me’, zei hij later over de ontmoeting.
In de zomer van 1961 leidde de bouw van de Muur tot de Berlijncrisis. Kennedy maakte echter duidelijk dat hij bereid was ten oorlog te trekken om West-Berlijn vrij te houden. Berlijn bleef vrij maar de Muur bleef ook, al hield Kennedy in 1963 er vlakbij zijn beroemde ‘Ich bin ein Berliner’-speech. De Koude Oorlog voerde Kennedy via de symboliek van een race om wie het eerst een man op de maan kon zetten, een plan met grote technologische gevolgen maar verder vooral heel duur.
In de herfst van 1962 zou de aanstaande plaatsing van Russische middellange-afstandsraketten op Cuba Kennedy’s finest hour inleiden. De Cubacrisis, die volgde op de ontdekking van Russische aanstalten tot plaatsing, bracht de wereld tot op het randje van een nucleaire oorlog. Maar het toonde ook een Kennedy die vastberaden en bedachtzaam meepokerde met Chroesjtsjov en weigerde zich op sleeptouw te laten nemen door schietgrage generaals en zenuwachtige politici. Kennedy behield civiele controle over de militairen en loste het conflict magistraal op. Hij stond daarmee in de traditie van Harry Truman die generaal MacArthur ontsloeg wegens insubordinatie en Dwight Eisenhower die zich door zijn ex-collega’s geen knollen voor citroenen liet verkopen. Gezien het falen van sommige van zijn opvolgers, al direct Lyndon Johnson en veel later George W. Bush, die zich te veel verlieten op de vermeende kwaliteit van de militaire leiding, was het intomen van generaal Curtis LeMay, de ‘mad bomber’, geen geringe prestatie.
Wantrouwen tegen militairen die maar al te graag terugvielen op kernwapens, ook op het slagveld, had Kennedy vanaf het begin. Het was een van de redenen voor McNamara om werk te maken van een alternatieve strategie voor Eisenhowers ‘massive retaliation’ en te komen met ‘flexible response’. Of die getrapte opvoering van een eventuele oorlog een vooruitgang was ten opzichte van Eisenhowers doctrine, die een evenwicht garandeerde, blijft de vraag. Het stimuleerde de ontwikkeling van veel meer en veel gevarieerdere kernwapens dan anders misschien het geval was geweest. Maar het was wel de aansporing voor Kennedy en Dean Rusk om hard te werken aan de totstandbrenging van de Limited Test Ban Treaty, waardoor vanaf oktober 1963 alleen nog ondergrondse proeven waren toegestaan. Niemand keek ervan op dat de militairen meenden dat een dergelijke concessie, geheel in stijl appeasement genoemd, de kracht van het Amerikaanse leger zou ondermijnen. Tijdens de hoorzittingen over het verdrag betoonden ze zich onverhuld opstandig, zonder succes.
Op andere terreinen was Kennedy minder zeker van zijn zaak. Zo leek hij in Zuid-Oost-Azië niet helemaal te weten waar hij mee bezig was. Onder zijn presidentschap begon de betrokkenheid in Vietnam: het aantal adviseurs steeg van een paar honderd tot ruim 16.000, en in november 1963 verleende Kennedy stilzwijgende steun voor de coup waarbij de steeds dictatorialere president Diem werd vermoord. Hoewel de vrienden van president Kennedy altijd bleven volhouden dat hij van plan was die soldaten na de verkiezingen van 1964 terug te trekken, lijkt het moeilijk te passen in de dynamiek die de interventie ondertussen al had gekregen.
John F. Kennedy was intelligent, verstandig en charmant, maar tegelijkertijd was hij als president gevaarlijk onthecht van moraal en risicobewustzijn. In veel opzichten was Kennedy’s presidentschap een potentiële tijdbom. Inmiddels zijn Kennedy’s affaires met een groot aantal vrouwen uitgebreid gedocumenteerd. De man was een bronstig roofdier dat monomaan achter zijn driften aan liep. Dat deed hij als jongeman, het voorbeeld van zijn vader volgend, dat deed hij als Congreslid, dat deed hij als president. Wat er ook de reden voor was (zag hij het als elixer tegen de dood die hem steeds op de hielen zat vanwege zijn slechte gezondheid, of was het juist een gevolg van de medicijnen die hij in groothandelshoeveelheden slikte en spoot?), een mooi verhaal was het niet. In 2012 nog verscheen het levensverhaal van een vrouw die als negentienjarige secretaresse door Kennedy was verleid en in het Witte Huis als zijn speeltje fungeerde. Jackie Kennedy was stille vennoot. Hij sleepte zelfs haar eigen persvoorlichtster het bed in. Jackie gaf er de voorkeur aan het te negeren zoals ook de media, geheel naar de norm van die tijd, er het zwijgen toe deden.
Ernstiger was dat zowel de president als zijn broer Robert sterke banden onderhield met een aantal maffiosi of maffiavrienden zoals Frank Sinatra. De president sliep in het Witte Huis met Judith Campbell Exner, een liefje van Sam Giancana, een maffiabaas uit Chicago die allicht enige terugbetaling verlangde voor deze en andere diensten. Pas toen J. Edgar Hoover, de baas van de fbi, die al een dossier bezat over Kennedy’s affaires, de president onder druk zette, kwam hij bij zinnen en maakte een eind aan de maffiabanden. De macht van Hoover, al fbi-directeur sinds de oprichting in 1935, had alles te maken met de indiscreties van presidenten die zich door Hoover feitelijk lieten chanteren.
Een ander serieus probleem was Kennedy’s kwistige gebruik van geneesmiddelen om zijn belabberde gestel overeind te houden, uitgebreid gedocumenteerd in An Unfinished Life door historicus Robert Dallek. We zullen nooit weten of het zijn beoordelingsvermogen beïnvloedde, maar het zou vreemd zijn als dat niet zo was. Kennedy was ernstig ziek, al een paar keer bijna gestorven, en verborg dat voor de Amerikaanse bevolking. Als het eens wat minder ging, en dat gebeurde vaak, kwam dokter Jacobson langs, door zijn patiënten Dr. Feelgood genoemd, met een spuit. Ook Jackie kreeg zo af en toe een oppeppertje. Ironisch genoeg was de kans die Lee Harvey Oswald in Dallas kreeg om het derde, dodelijke schot te lossen, het gevolg van het corset dat Kennedy droeg, dat hem recht overeind hield, zelfs met een kogel door zijn hals.
De moord en daarop volgende hagiografieën door medewerkers als Schlesinger en William Manchester maakten van Kennedy een heilige. Inmiddels is er ook een ruime boekenkast verschenen met beter gedocumenteerde boeken over de donkere kanten van zijn presidentschap.
Maar er zijn nog steeds gelovigen. In een recent boek, JFK’s Last Hundred Days, betoogt Thurston Clarke dat Kennedy in november 1963 op de drempel stond om een echt grootse president te worden. Hij had veel geleerd en zou zich rond die tijd zijn ‘potentieel als president’ hebben gerealiseerd. Misschien. Het schijnt inderdaad zo te zijn dat Kennedy zijn seksuele roofdiergedrag wat inperkte na de dood van zijn te vroeg geboren zoontje Patrick, in de zomer van 1963. We weten niet of het een reactie was op de waarschuwingen van Hoover en anderen of een concessie aan Jacqueline, en evenmin weten we of Kennedy dit had volgehouden. Het is wat moeilijk voor te stellen dat de compulsieve vrouwenjacht na dertig jaar ineens voorbij zou zijn. We weten ook niet of Kennedy’s precaire gezondheid, waarover hij stelselmatig loog, hem nog vijf jaar had gegeven of wanneer zijn medicijngebruik hem over het randje had gejaagd.
Kennedy is een geliefd onderwerp voor what if history. Had Kennedy de grootscheepse Amerikaanse betrokkenheid bij Vietnam kunnen voorkomen? Dat vereist het negeren van de richting waarin hij zich drie jaar lang had bewogen. De moord op Diem veroordeelde hij niet en het is mogelijk dat zijn eigen regering, al of niet met zijn kennis, erachter zat. Of Kennedy de corrupte Zuid-Vietnamese leiding had laten vallen in 1964, een verkiezingsjaar, is geen vraag. Hij zou het niet hebben gedaan omdat de Republikeinen daarmee de verkiezingen hadden kunnen winnen.
Maar zou Kennedy het in 1965 wel gedurfd hebben? Het enige wat je ervan kunt zeggen is dat Kennedy na de beide Cuba-avonturen weinig vertrouwen had in de militaire leiding van Amerika. Hij zou wantrouwiger en assertiever zijn geweest dan Johnson, maar had het de escalatie van de oorlog voorkomen? In 1954 had Amerika al op de rand van betrokkenheid gestaan, in november 1963 was het eigenlijk al over die drempel heen gestapt. Zou de burgerrechtenwetgeving van 1964 en 1965 zijn gerealiseerd als Kennedy niet was vermoord? Het is onwaarschijnlijk. De wetgeving was vastgelopen in Huis en Senaat en ook na herverkiezing had Kennedy de zuidelijke racisten niet zijn wil kunnen opleggen. De opgekropte frustratie die later in de jaren zestig, ondanks de wetgeving, tot brandende binnensteden leidde, zou ongetwijfeld tot uitbarsting zijn gekomen.
De tragiek van Kennedy’s presidentschap, de tragiek van de man zelf is dat pas door zijn dood, sterker nog, dankzij zijn dood Amerika en de wereld veranderden. Met tomeloze energie en ongeëvenaarde politieke vaardigheid joeg Lyndon Johnson als president de burgerrechtenwetgeving door het Congres dat Kennedy had gedwarsboomd. Johnson bracht de Great Society tot stand, met blijvende sociale wetgeving die de Amerikaanse armoede drastisch reduceerde en ook dat onder het motto dat de gesneefde president het gewenst had. Natuurlijk raakte Lyndon Johnson onlosmakelijk verweven met de oorlog in Vietnam, aangejaagd door Kennedy-adviseurs die hij niet durfde te ontslaan. Door de binnenlandse successen van Johnson zouden de Democraten voorgoed hun aanhang in het Zuiden verliezen, er zou een andere, conservatievere Republikeinse coalitie tot stand komen die pas nu, bijna vijftig jaar na dato, vastloopt in haar eigen extremisme.
What if history is zinloos. Kennedy wérd vermoord. Op 22 november 1963. Een tijdperk kwam tot een einde, de lange jaren vijftig. Er is dan ook alle reden om de moord op Kennedy te herdenken. Zonder tranen maar in vol bewustzijn van wat er zou volgen. Met die in stukken wegschietende schedel in dat schokkende 8 mm-filmpje van Abraham Zapruder, beeldje voor beeldje, explodeerde de Amerikaanse mythe. In één klap werd Amerika volwassen, verloor het zijn onschuld. Die dag, rond een uur of één, voor altijd gevangen in het beeld van nieuwslezer Walter Cronkite, schuin omhoog kijkend naar de klok om het juiste tijdstip van Kennedy’s dood vast te stellen, zijn ze begonnen, die roerige en nog lang nadreunende jaren zestig. De wereld stond op z’n kop, Amerika ontplofte. Kennedy was een matig succesvolle president die historisch meetelt juist omdát hij werd vermoord.
Beeld: International Center of Photography, Museum Purchase, 2013