Natuurlijk zag ik Annie Hall en Taxi Driver, maar dat was pas later. New York leerde ik voor het eerst en voor altijd kennen door Sex and the City. Het was de eerste serie waaraan ik verslaafd raakte. Op Marktplaats kocht ik van mijn afwasserssalaris een tweedehands dvd-box (met een eeuwige kras op de aflevering Twenty-Something Girls vs. Thirty-Something Women).
Er is een aflevering waarin hoofdpersonage Carrie Bradshaw – een vrouw die ongelooflijkerwijs in New York kan overleven van één wekelijkse krantencolumn, en met overleven bedoel ik: eindeloos designerkleren kopen, cocktails drinken en brunchen – een flirt heeft met een matroos die voor een paar dagen aanmeert. Ze knapt volledig op hem af wanneer hij toegeeft dat hij nooit eerder in New York was en het eigenlijk een nogal vervelende stad vindt. Als ik het me goed herinner eindigt de aflevering met Carrie die alleen en gelukzalig door een straat aan de Upper East Side wandelt, ze heeft niemand nodig, want ze heeft de stad.
Dat was in 2002, en de schrijvers van de serie probeerden een manier te vinden om iets te zeggen over het leed van 9/11, zonder de illusie van glamour en overvloed te doorprikken – de zondagse brunches bleven bedoeld om te praten over mannen, zolang ze maar niet Bush of Bin Laden heetten. De Twin Towers werden weggeshopt uit de beelden die al voor de aanslag werden geschoten maar pas erna werden uitgezonden. De serie moest niet de indruk wekken een nostalgisch beeld van vroeger te projecteren. De droom van New York moest binnen handbereik blijven: een mogelijke werkelijkheid, niet de echo ervan.
Dat was allemaal nog vóór de Irakoorlog, voor de kredietcrisis, voor de eerste zwarte president van Amerika, en ver, ver voordat het Witte Huis werd bemand door witte mannen zonder enige agenda behalve het exclusief in stand houden van hun eigen soort. De vrouwen van Sex and the City hadden zich seksueel en financieel bevrijd, en waren geen zielige singles maar carrièrevrouwen. Anderhalf decennium later is het nog maar moeilijk voorstelbaar dat dit revolutionaire televisie was. Zoals Emily Nussbaum het treffend omschreef in The New Yorker: ‘The reputation of “Sex and the City” has shrunk and faded, like some tragic dry-clean-only dress tossed into a decade-long hot cycle.’
Zoals Betty Friedans The Feminine Mystique (1963) later werd bekritiseerd omdat de feministische boodschap alleen was gericht aan een publiek van witte Amerikaanse middenklassevrouwen, zo is nu pijnlijk duidelijk dat het feminisme van Sex and the City uitsluitend witte en (extreem) succesvolle heterovrouwen betrof. Vrouwen die zich konden uitspreken en gehoord werden, omdat ze al bovenaan in de voedselketen stonden, ferm op hun Manolo Blahniks, hoog boven de straten van Manhattan, pratend met Anna Wintour en Michiko Kakutani.
Ondanks het zachte weer komt het New York waar ik deze dagen rondloop me kouder voor dan ik me herinnerde. Mijn verblijf lijkt een langgerekte transactie. Ik typ iets in op een app en binnen twee minuten komt er een auto voorgereden. Ik bied vijf dollar en krijg een cappuccino. ‘Are you still working on that one?’ vragen ze als ik hem niet binnen tien minuten op heb. Alles is werk in deze stad, altijd, en wie niet werkt ligt op straat.
In The New York Times lees ik het artikel dat de ondergang van filmtycoon Harvey Weinstein inluidt. Iedereen in Hollywood wist het al lang – er werden zelfs publiekelijk grappen gemaakt over Weinsteins wangedrag – maar niemand deed zijn mond open. De gedupeerde vrouwen hadden geen recht van spreken. Omdat ze lage functies bekleedden, omdat ze dachten dat het er nu eenmaal bij hoorde, omdat ze zich schaamden wegens hun zogenaamde medeplichtigheid, of omdat ze simpelweg zwijggeld kregen van Weinsteins advocaten. Same old, same old.
‘When words break through unspeakability’, schrijft Rebecca Solnit in haar recente essay A Short History of Silence, ‘what was tolerated by a society sometimes becomes intolerable.’ De razendsnelle ondergang van Harvey Weinstein afgelopen week – hij is ontslagen, uit de Oscar-Academy en het Légion d’Honneur gegooid, publiekelijk afgevallen door oude vrienden – lijkt een kantelpunt, een moment waarop het algemeen geaccepteerde verandert in iets onverteerbaars.
In een opiniestuk voor de Times vroeg Candace Bushnell, geestelijk moeder van Carrie Bradshaw, zich af: ‘Who’s next?’ Wat mij betreft gaat die vraag niet alleen over almachtige mannen die zich boven de wet verheven voelen, maar vooral ook over degenen die zich aan hun stilte onttrekken, uitspreken wat onuitspreekbaar lijkt, en zo het oude en zieke patriarchaat weer een stukje verder aan het wankelen brengen.